Nieuws
Verhuurder aansprakelijk voor val door niet met hekwerk beveiligd trapgat van vlizotrap slaapzolder.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 9799795 \ CV EXPL 22-1008
Vonnis van 12 mei 2023
in de zaak van
[eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.A. Hopman,
tegen
1 WALBURG B.V.,
te Nijmegen,
2. ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Walburg en ASR,
gemachtigde: mr. M.M. Klunder.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 8 juli 2022
– de aanvullende producties van [eiser]
– de mondelinge behandeling van 24 november 2022 waar de gemachtigde van [eiser] het woord heeft gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen en de griffier bijgehouden heeft wat verder besproken is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
Op 16 februari 2014 zijn [eiser] en haar partner een huurovereenkomst aangegaan met Walburg. Zij gingen een gedeelte van het pand aan [adres] bewonen, te weten kamer [kamernummer] . Het betrof een kamer met keuken en verder een slaapzolder, die via een vlizotrap bereikbaar was.
2.2.
In de nacht van 31 maart 2014 op 1 april 2014 is [eiser] door het trapgat van de zolder gevallen. Zij heeft daarbij letsel opgelopen.
2.3.
Op 10 oktober 2016 heeft [eiser] Walburg aansprakelijk gesteld. In de brief staat het volgende: “(…) Ik stel u als verhuurder/eigenaar van de woning (…) aansprakelijk voor de schade. Ik ben van mening dat u aansprakelijk bent voor de schade omdat cliënte als huurder/bewoner van de woning (…) op 31-03-2014 in de woning door ‘het gat’/de toegang naar de slaapzolder is gevallen en daardoor letsel heeft opgelopen. Een vlizotrap gaf toegang tot de slaapzolder en de opening tussen de verdiepingen was niet beveiligd middels een hek(werk) (…).”
2.4.
De aansprakelijkheidsverzekeraar van Walburg, ASR, heeft [eiser] op 23 maart 2017 bericht: “(…) Ik merk op dat het onduidelijk is gebleven waardoor uw cliënte ten val is gekomen. Gezien de aard van het letsel kan zij helaas niets meer over de toedracht vertellen. Het zal daarom ook onduidelijk blijven of zij door het ontbreken van een hekwerk is gevallen dan wel van de trap is gevallen.
Op basis van het bovenstaande kan ik de aansprakelijkheid van onze verzekerde niet erkennen. Een hekwerk bij de trapopening is conform het bouwbesluit niet verplicht. (…)”
2.5.
Op 12 maart 2018 heeft [eiser] aan ASR het door de politie opgestelde mutatie-rapport van het ongeval toegestuurd en medische informatie.
2.6.
Op 3 mei 2018 heeft ASR aan [eiser] het volgende geschreven: “(…) Uit de informatie van de politie en van de medisch adviseur leid ik af dat uw cliënte uit bed moet zijn gevallen en daardoor door het onafgeschermde trapgat is gevallen.
Ik ben het met u eens dat verzekerde het trapgat had moeten afschermen ook al was dit wettelijk niet verplicht. Echter, de bewoners hadden dit ook zelf kunnen doen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een onafgeschermd trapgat een gevaarzettende situatie is. Uw cliënte wist dit ook en had ook maatregelen kunnen nemen door bijvoorbeeld kastjes langs het trapgat te plaatsen, de verhuurder om een afscherming te verzoeken of zelf een afscherming te plaatsen.
Ik wil daarom 50% aansprakelijkheid erkennen en stel voor om een schaderegelaar in te schakelen om de schade door te spreken. (…)”
2.7.
Een door ASR ingeschakelde schaderegelaar heeft de ongevalslocatie onderzocht. In zijn rapport van 12 december 2019 schrijft hij: “(…) Betrokkene heeft vermoedelijk omhuld door haar dekbed bovenaan de trap gestaan met het gezicht in de looprichting en is toen voorover gevallen. De val is wellicht veroorzaakt door slaperigheid en/of struikelen over het dekbed. Ook met een traphek zou betrokkene zijn gevallen. (…)”
2.8.
Op 11 februari 2020 heeft ASR aan [eiser] laten weten: “(…) Inmiddels is het onderzoek naar de toedracht van het ongeval afgerond en kan ik u in het kader van de aansprakelijkheidsvraag als volgt informeren (…) Gelet op de inmiddels beschikbare informatie handhaaft cliënte haar standpunt met betrekking tot de eigen schuld van uw cliënte. (…) Primair is de door uw cliënte gestelde toedracht van het ongeval onwaarschijnlijk te achten gelet op de positie van het bed ten opzichte van het trapgat. (…) Ook indien uitgegaan wordt van de gestelde toedracht door uw cliënte, is een beroep op eigen schuld gerechtvaardigd. (…) De voorgaande omstandigheden dienen naar verkeersopvatting voor 50% aan uw cliënte te worden toegerekend (…)”
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen voor recht te verklaren dat Walburg en ASR (hoofdelijk) verplicht zijn om de volledige materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 1 april 2014 te vergoeden, althans (subsidiair) tussen partijen voor recht te verklaren dat Walburg en ASR (hoofdelijk) verplicht zijn om een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage van de schade hoger dan 50% te vergoeden, met veroordeling van Walburg en ASR (hoofdelijk) in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] ten grondslag dat de aan haar verhuurde slaapzolder/vlizotrap niet voldeed aan de veiligheidseisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. De woonruimte was daardoor gebrekkig, zowel in de zin van een gebrekkige opstal (art. 6:174 BW) als in de zin van een gebrek aan de gehuurde zaak (art. 7:204 BW), althans Walburg heeft een gevaarzettende situatie in het leven geroepen en laten voortbestaan en heeft daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld (art. 6:162 BW). Nu [eiser] door het onbeveiligde trapgat is gevallen en daarbij (ernstig) letsel heeft opgelopen, is Walburg daarvoor aansprakelijk. Aansprakelijkheid is ook door haar aansprakelijkheidsverzekeraar erkend. Walburg en ASR dienen hoofdelijk te worden veroordeeld.
3.3.
Walburg en ASR voeren verweer. Walburg en ASR concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Erkenning aansprakelijkheid
4.1.
[eiser] beroept zich op de erkenning door ASR van aansprakelijkheid van Walburg. Volgens Walburg en ASR is die erkenning evenwel onder invloed van dwaling tot stand gekomen. Bij de erkenning van aansprakelijkheid zijn Walburg en ASR uitgegaan van de toedracht zoals door [eiser] geschetst, namelijk dat zij rechtstreeks uit bed in het onbeschermde trapgat was gevallen. Deze toedracht kan echter niet juist zijn, althans is zeer onwaarschijnlijk en strookt ook niet met de vastgestelde feiten, zo betogen Walburg en ASR. Het meest waarschijnlijk is dat [eiser] , met haar dekbed om zich heen geslagen, heeft willen afdalen en/of is afgedaald van de vlizotrap en is uitgegleden/gestruikeld, waardoor ze ten val is gekomen. In dit scenario is geen sprake van causaal verband tussen de val en het ontbreken van een afscherming van het trapgat. Walburg en ASR zijn aldus bij de erkenning afgegaan op een onjuiste voorstelling van zaken en hebben gedwaald. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hen aan hun aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid te houden, aldus nog steeds Walburg en ASR.
4.2.
Dit verweer faalt. Niet in geschil is dat [eiser] van meet af aan te kennen heeft gegeven geen herinnering te hebben aan het ongeval en ook niet aan de daaraan voorafgaande momenten. [eiser] weet niet wat er is gebeurd. Voor beide partijen was duidelijk dat er daarom een inschatting moest worden gemaakt van wat er was voorgevallen. Walburg en ASR hebben destijds zelf aan de bevindingen van de politie en de medische informatie die [eiser] had verstrekt de gevolgtrekking verbonden dat [eiser] uit bed moest zijn gevallen in het onafgeschermde trapgat. Dat Walburg en ASR thans tot een ander inzicht komen, betekent dan ook niet dat zij destijds hebben gedwaald. De zaken zijn immers niet anders voorgesteld, maar worden thans anders gewogen. Dat betekent dat [eiser] Walburg en ASR aan hun erkenning van aansprakelijkheid van Walburg kan houden.
Eigen schuld
4.3.
Nu aansprakelijkheid van Walburg voor de schade van [eiser] in deze procedure vaststaat, is de schadevergoedingsplicht van Walburg in beginsel gegeven. Beoordeeld moet vervolgens worden of de vergoedingsplicht moet worden verminderd omdat, zoals Walburg en ASR stellen, sprake is van eigen schuld van [eiser] .
4.4.
Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101BW).
4.5.
Walburg en ASR stellen in dat verband dat [eiser] ofwel 1) ten val is gekomen doordat zij de vlizotrap heeft willen afdalen met haar dekbed om zich heen geslagen en dat zij al doende een zeer gevaarlijke situatie heeft gecreëerd en onvoorzichtig heeft gehandeld,
ofwel 2) uit haar bed rechtstreeks in het trapgat is gevallen, hetgeen kon gebeuren omdat zij zelf de keuze heeft gemaakt om haar bed naast het onbeschermde trapgat te plaatsen en daarmee een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen.
4.6.
[eiser] betwist dat zij de vlizotrap heeft willen afdalen met haar dekbed om zich heen geslagen. Het enkele feit dat de politie haar zittend heeft aangetroffen met het dekbed om zich heengeslagen, is volgens [eiser] onvoldoende om dat aan te kunnen nemen. Zij wijst erop dat zij haar dekbed ook in haar val kan hebben vastgepakt en meegesleurd. Haar bed stond immers naast het trapgat en er was geen afscheiding die dat verhinderde. Ook betwist zij dat zij met de positionering van haar bed gevaarzettend heeft gehandeld.
4.7.
Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat zij met de positionering van het bed, dat met het voeteneinde aan het trapgat was geplaatst, niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Onder verwijzing naar het door Walburg en ASR overgelegde artikel1 moet worden aangenomen dat de kans dat een volwassen persoon uit bed valt via het voeteneinde zodanig klein is dat [eiser] daar redelijkerwijs geen rekening mee hoefde te houden.
Die omstandigheid kan haar dus niet worden toegerekend.
4.8.
Als vast zou komen te staan dat [eiser] de vlizotrap heeft willen afdalen met haar dekbed om zich heen geslagen dan is dat wel een omstandigheid die haar kan worden toegerekend. [eiser] heeft ter zitting ook zelf erkend dat een vlizotrap aflopen met een dekbed omgeslagen gevaarlijk is. Daarmee neemt de kans om te vallen immers aanzienlijk toe. Gelet op de betwisting van [eiser] is het aan Walburg en ASR om die toedracht te bewijzen. Aan bewijslevering door Walburg en ASR wordt om de volgende redenen evenwel niet toegekomen.
4.9.
Uitgaande van de toedracht zoals door Walburg en ASR geschetst, geldt dat de aan [eiser] toe te rekenen omstandigheid (het afdalen van de vlizotrap met een dekbed omgeslagen) naar het oordeel van de kantonrechter minder heeft bijgedragen aan het ontstaan van de letselschade dan de aan Walburg toe te rekenen omstandigheid (het verhuren van woonruimte die niet voldoet aan de veiligheidseisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mogen worden). Walburg heeft in de advertentie over kamer [kamernummer] expliciet aangegeven een kamer met slaapzolder te verhuren. De vlizotrap, waarmee een hoogteverschil van meer dan 2,5 m wordt overbrugd, vormt de enige toegangsweg naar die slaapzolder. Dat maakt dat sprake is van een vluchtroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2012 (artikel 1.1 lid 1), zodat een vaste trap is voorgeschreven (artikel 2.31 lid 1 Bouwbesluit 2012) die aan een aantal minimumeisen moet voldoen, zoals een minimum breedte van 0,7 m (artikel 2.39 van het Bouwbesluit 2012) en een leuning aan ten minste een zijkant op een hoogte van ten minste 0,6 m en ten hoogste 1 m boven de voorkant van een tredevlak van de trap (artikel 2.41 Bouwbesluit 2012). Vanwege het feit dat de slaapzolder een woonfunctie heeft, is zelfs nog een bredere trap voorgeschreven (artikel 2.33 van het Bouwbesluit 2012). Ook is een afscheiding op de rand van de verdiepingsvloer verplicht en een afscheiding van de trap voor zover de tredevlakken hoger liggen dan 1,5 m van de benedenverdieping (artikelen 2.22 lid 1 en 2.23 leden 1 en 2 van het Bouwbesluit 2012). Dit betreffen alle technische bouwvoorschriften uit oogpunt van veiligheid (hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012). Van een goed verhuurder mag worden verwacht dat zij zich aan die voorschriften houdt. Dat de slaapzolder vanwege de beperkte hoogte niet voldoet aan de eisen voor een gebruiksruimte in de zin van het Bouwbesluit 2012, zoals Walburg en ASR stellen, maakt dat niet anders. De slaapzolder is immers wel als gebruiksruimte verhuurd, zodat dit Walburg niet bevrijdt van haar verplichting om de vereiste voorzieningen te treffen waardoor het vallen van een trap redelijkerwijs wordt voorkomen.
Het moge duidelijk zijn dat met een vaste trap met de juiste afscheidingen en leuningen de kans om te vallen aanzienlijk wordt verkleind reeds omdat men de trap vooruit kan afdalen en met steun aan de leuning het evenwicht beter kan bewaren, maar ook dat een onverhoopte val daardoor kan worden gestopt waardoor de valschade kan worden beperkt. Waar het eventueel gevaarzettend handelen van [eiser] in evenredigheid evenveel heeft bijgedragen aan het toenemen van het valgevaar als het niet voldoen door Walburg aan de veiligheidsvoorschriften, heeft met name de fout van Walburg tevens bijgedragen aan het niet kunnen onderbreken van de val. Om die reden wordt de mate van eigen schuld van [eiser] in het geval dat uitgegaan wordt van gevaarzettend handelen van [eiser] bepaald op 25%.
4.10.
De vervolgvraag is dan of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval een andere verdeling van de vergoedingsplicht eist, zoals [eiser] heeft betoogd en Walburg en ASR hebben betwist. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de mogelijke fout van [eiser] in schril contrast staat tot de ernstige normschending van Walburg. De in het Bouwbesluit 2012 gestelde normen zijn er juist op gericht om dit soort schades te voorkomen. Walburg had bovendien op betrekkelijk eenvoudige wijze het (val)gevaar kunnen beperken door wel een vaste trap, met leuningen, en een hekwerk rondom het trapgat te plaatsen. Na het ongeval van [eiser] is Walburg daartoe ook overgegaan in kamer [kamernummer] en (deels) in de andere kamers. Van belang zijn ook de ernstige gevolgen die het ongeval voor [eiser] heeft gehad. Hoewel de omvang van de (rest)schade nog niet vaststaat, wordt uit de beschikbare medische informatie en het verhandelde ter zitting duidelijk dat [eiser] ernstig schedel-/hersenletsel heeft opgelopen. Tot slot speelt mee dat [eiser] , als huurder, een zwakkere positie heeft ten opzichte van Walburg als verhuurder en dat Walburg verzekerd is voor aansprakelijkheidsrisico’s. Al deze omstandigheden in samenhang bezien maken naar het oordeel van de kantonrechter dat de vergoedingsplicht van Walburg, ondanks de eventuele eigen schuld van [eiser] , volledig in stand dient te blijven.
4.11.
Het voorgaande betekent dat ook als wordt uitgegaan van de door Walburg en ASR gestelde en door [eiser] betwiste toedracht, dit niet afdoet aan de vergoedingsplicht van Walburg. Derhalve kan in het midden blijven of die toedracht (afdalen van de trap met omgeslagen dekbed) al dan niet juist is en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.12.
Walburg en ASR hebben geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de vordering om hen hoofdelijk te veroordelen. De kantonrechter leidt daaruit af dat niet in geschil is dat [eiser] rechtstreekse betaling kan vorderen van ASR van het bedrag aan uitkering uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering waarop Walburg vanwege haar aansprakelijkheid jegens [eiser] recht heeft (artikel 7:954 lid 1 BW) en dat dit bedrag gelijk is aan de materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval op 1 april 2014. De verklaring voor recht zoals door [eiser] gevorderd, zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
4.13.
Walburg en ASR zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
– kosten van de dagvaarding
€
131,06
– griffierecht
€
86,00
– salaris gemachtigde
€
528,00
(2,00 punten × € 264,00)
Totaal
€
745,06
4.14.
De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 132,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Walburg en ASR hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, verplicht zijn om de volledige materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval op
1 april 2014 te vergoeden,
5.2.
veroordeelt Walburg en ASR hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 745,06, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Walburg en ASR hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, tot betaling van € 132,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
25115 \ 40141
1 Kim de Rijck, Waarom vallen we niet uit ons bed als we slapen?, Standaard 22 oktober 2004.
Publicatie datum: 23 juni 2023 12:48:02
Bron: Bekijk