Aarts advocatuur

Verlengde Velmolen 2A
Postbus 64, 5400 AB te Uden

T(0413) 24 31 21
F(0413) 24 31 22
Einfo@aarts-advocatuur.nl

Letselschade

Nieuws

Eigenaar van hoog getunede sportauto aansprakelijk voor brandwonden nadat deze vlam vatte tijdens proefrit.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.304.034/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 504577)

arrest van 7 februari 2023

in de zaak van

[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,

appellant,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. J.M.P. Blom, die kantoor houdt in Lelystad,

tegen

[geïntimeerde] ,

die woont in [woonplaats2] ,

geïntimeerde,

bij de rechtbank: eiser,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. T. van Harten, die kantoor houdt in Utrecht.
1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 4 augustus 2021 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de dagvaarding in hoger beroep van 2 november 2021,

– de memorie van grieven van 8 maart 2022 (met producties),

– de akte tot rectificatie tevens akte met producties van 19 april 2022,

– de memorie van antwoord van 17 mei 2022 (met producties),

– het tussenarrest van 28 juni 2022,

– een akte uitlaten productie van [appellant] die bij het hof is binnengekomen op

28 november 2022.
2.2

Op grond van het tussenarrest van 28 juni 2022 heeft op 15 december 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Nadat een beraad van partijen niet tot overeenstemming heeft geleid, heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het tussenarrest overgelegde procesdossier dat is aangevuld met de voormelde nagekomen akte en het proces-verbaal.
3 Waar het in deze zaak om gaat
3.1

[appellant] en [geïntimeerde] hebben op 9 augustus 2017 samen een proefrit gemaakt in een auto van [appellant] die hij te koop aanbood. Tijdens de rit, op het moment dat [geïntimeerde] achter het stuur zat, is brand ontstaan waarbij de vlammen insloegen in de cabine van de auto. [geïntimeerde] heeft zware brandwonden opgelopen en is enige tijd opgenomen geweest in een brandwondencentrum. Hij heeft vervolgens [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van de autobrand heeft geleden en nog zal lijden. [appellant] heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3.2

De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] op grond van artikel 6:173 BW wel aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] . Ook het hof komt tot dit oordeel. Het hof zal hierna toelichten hoe het tot dit oordeel is gekomen. Daarbij zullen de relevante feiten worden vastgesteld en de verweren van [appellant] worden besproken. Het hof zal daarbij ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank.
4 De feiten
4.1

Op 9 augustus 2017 hebben [geïntimeerde] en [appellant] samen een proefrit gemaakt in de auto van [appellant] , een Tiger Six Sports Cosworth (hierna: de auto). [geïntimeerde] was geïnteresseerd in een mogelijke aankoop van deze als ‘sportieve, klassieke’ omschreven auto in cabriolet uitvoering.
4.2

De auto was ten tijde van de proefrit bijna 16 jaar oud (bouwjaar 2001). [appellant] heeft de auto in 2012 gekocht. De vorige eigenaar heeft de turbomotor laten ombouwen naar een atmosferische motor en de auto laten tunen door Kronenburg Motor Sport in Eindhoven. Ten tijde van de aankoop door [appellant] waren er storingen/problemen met de auto die hij ten dele zelf heeft hersteld en ten dele heeft laten herstellen door derden. Daarna is de motor opnieuw afgesteld bij Postma Motorsport in Balk. Vanaf de aankoop tot de proefrit heeft [appellant] ongeveer 4000 kilometer gereden met de auto. De auto was door de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) toegelaten tot de openbare weg en de auto was recent door de APK gekomen.
4.3

Aanvankelijk zat [appellant] tijdens de proefrit achter het stuur. Nadat de motor warm was gedraaid, heeft [geïntimeerde] achter het stuur plaatsgenomen. Op enig moment is toen de motor voor de eerste keer afgeslagen. [geïntimeerde] heeft de motor herstart en partijen hebben de rit vervolgd. Na het nemen van een rotonde op de Houtribdreef te Lelystad is de motor weer afgeslagen. [geïntimeerde] heeft de motor opnieuw gestart en direct daarop is door partijen een steekvlam waargenomen en is brand ontstaan waarbij de vlammen insloegen in de cabine van de auto. Voorafgaand aan het herstarten van de auto hebben beide partijen een benzinegeur waargenomen.
4.4

Zowel [geïntimeerde] als [appellant] heeft op eigen kracht de auto kunnen verlaten. [geïntimeerde] heeft brandwonden opgelopen aan de beide onderbenen, het linker bovenbeen, de linker onderarm en aan de linkerhand. [appellant] heeft lichte brandwonden aan zijn knie opgelopen.
4.5

[appellant] heeft de schade aan de auto vergoed gekregen. Hij heeft de eigendom van de restanten van de auto conform de polisvoorwaarden aan de verzekeraar overgedragen. De tenaamstelling is op 24 augustus 2017 geëindigd. Vervolgens zijn de restanten van de auto vernietigd. Onderzoek aan de auto naar de oorzaak van de brand is niet verricht.
4.6

[geïntimeerde] is na het ongeval een maand opgenomen geweest in het brandwondencentrum van het Martini Ziekenhuis te Groningen voor de behandeling van de door hem opgelopen brandwonden. Onder meer heeft bij beide onderbenen een huidtransplantatie plaatsgevonden. [appellant] heeft [geïntimeerde] verschillende malen in het ziekenhuis bezocht en regelmatig emailcontact met hem gehouden.
4.7

[geïntimeerde] heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij ten gevolge van de autobrand heeft geleden en nog zal lijden. De WAM-verzekeraar van [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van [geïntimeerde] als bestuurder van de auto niet onder de WAM-dekking valt. Een schadeverzekering voor inzittenden (SVI) was niet afgesloten door [appellant] .
4.8

De rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] heeft vervolgens CED CU Techniek (hierna: CED) opgedragen onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand. Op 25 mei 2018 heeft CED rapport uitgebracht. In het rapport staat onder meer geschreven:

‘BEVINDINGEN

(…) Deze motor is van de afdeling Ford motorsport en werd als “standaard” in meerdere sportmodellen van Ford geplaatst. Dan zijn het motoren met al vrij veel vermogen (180 tot 200 pk) en een sportief karakter. (…) De motor in dit voertuig was verre van standaard en leek meer op een racemotor. Er was veel aan het mechanische gedaan (nokkenassen, zuigers, drijfstangen, cilinderkop) maar ook het inlaatsysteem was volledig omgebouwd naar 4 afzonderlijke aanzuigkelken met elk een gasklep en injector. Er was geen luchtfilter aanwezig, bij stalling werden er kapjes op de kelken geplaatst. De uitlaat was ook aangepast maar maakte niet zo veel lawaai als op het circuit mag. De auto voldeed aan de APK normen en mocht gewoon aan het verkeer deelnemen. Het tunen bij Postma Motorsport is ook gedaan met maar één doel, vermogen.(…) Het exacte vermogen van deze motor is niet bekend maar er zijn met de genoemde aanpassingen vermogens haalbaar van 280 tot 300 pk. Dat in combinatie met een licht geconstrueerde kitcar maakt van het geheel een racewagen waar geen “driveability” meer van verwacht mag worden.

TOEDRACHT EN OMSTANDIGHEDEN

Wij vernamen van de cliënt dat de auto, na warmrijden, goed te rijden was maar wel echt een race karakter had. De verdere verklaring van de cliënt over het rijgedrag van de heer [geïntimeerde] is in het dossier aanwezig maar kunnen wij uiteraard niet toetsen. Wij hebben gevraagd waarom cliënt de proefrit zo lang heeft laten voortduren terwijl hij merkte dat de auto “niet deskundig” gereden werd. Daarop gaf de heer [appellant] aan dat hij op het punt gestaan had om in te grijpen maar omdat het toch een potentiële koper was heeft hij daar, achteraf gezien, te lang mee gewacht. Volgens verklaring is de motor onderweg een paar keer afgeslagen. De koper wijt dat aan een gebrek en de client aan ondeskundig bedienen. Wij hebben bovenstaand proberen aan te geven dat het rijden met een dergelijk hoog getunede motor zeker enige vaardigheid vereist.

Gevolgen bij afslaan motor:(…) Los van de oorzaak van het afslaan is het vervolg wel vergelijkbaar. De benzine injectie stopt als de motor afslaat maar door de hoeveelheden die

worden ingespoten, de plaatsing van de injectoren en het ontbreken van luchtfilters zal er in die omstandigheden wat benzine naar buiten kunnen komen. De motor heeft een nokkenas met een grote klep overlap. Dat betekent dat de uitlaat en inlaatklep wat langer gelijktijdig open staan. Dat geeft een grotere kans op backfire. (…) De kans op backfire is altijd het grootst bij starten, dat vraagt echt deskundigheid om dat te voorkomen. (…)

Verschijnselen bij een eigen gebrek:

De aspirant koper geeft aan dat er “mogelijk” een gebrek is geweest, een lekkage van benzine. Wij kunnen dat niet meer onderzoeken. Op de foto’s van het schadedossier is zichtbaar dat de inlaatkelken nog aanwezig zijn maar niet of die nog helemaal goed op de plaats zitten. De benzineleiding, een buis boven de injectoren zit mechanisch bevestigd, het is vrijwel onmogelijk dat die los kan raken. De aanvoerslang is van rubber, daar is dat technisch gezien eerder mogelijk. Als er iets hapert aan de benzine aanvoer zal er direct een probleem zijn met vermogen en zou de motor na afslaan niet meer aan willen slaan. Uit het verhaal blijkt dat de motor “een paar keer” eerder was afgeslagen en wel weer gestart kon worden. De brand is ook ontstaan tijdens starten nadat de motor weer een keer was afgeslagen. Benzinelekkage, bij een verder goed draaiende motor, dus met een luchtstroom naar binnen en zonder backfire geeft niet snel brand. (…) Pas bij het starten, met een backfire was er ontsteking mogelijk. (…)

SCHADE-OORZAAK EN CONCLUSIE

(…) Op basis van de (…) verkregen gegevens zijn wij van mening dat een oorzaak van de brand door “niet deskundige” bediening niet kan worden uitgesloten. Een brandoorzaak door een eigen gebrek zien wij als minder aannemelijk.

OVERIGE INFORMATIE

Hieronder geven wij antwoord op de vragen, welke in onze opdracht worden gesteld.

Vraag 1:

Is er een oorzaak van de brand aan te wijzen?

Antwoord:

Nee, niet op basis van technisch onderzoek. Op basis van de toedracht beschrijving en het brandbeeld is het wel zeker dat het een “benzinebrand” is geweest. Een oorzaak als bijvoorbeeld kortsluiting, olielekkage of een van buiten komende oorzaak kan worden uitgesloten.

Vraag 2:

Kan een externe oorzaak (zoals rijgedrag van de bestuurder), bij deze specifieke auto, de oorzaak van de brand zijn?

Antwoord:

Dat is mogelijk, in ieder geval niet voor 100% uit te sluiten. Door de specifieke constructie (inlaatkelken zonder luchtfliter en naar hoog vermogen getuned) is de invloed van de bestuurder veel groter dan bij een “normale” auto. Bij verkeerde bediening, met name door afslaan en herstart van een warme motor, kan er backfire ontstaan. Daar kan, als meerdere ongunstige omstandigheden samenkomen, brand door ontstaan. Zie verder de beschrijving in bovenstaande tekst.

Vraag 3:

Is er sprake van een gebrek aan de auto of van een gebrekkige bediening van de auto?

Antwoord:

Dat kunnen wij niet (meer) beoordelen. Wij zijn niet aanwezig geweest bij de proefrit en de restanten zijn niet meer beschikbaar voor onderzoek. Wel kunnen wij aangeven dat de ervaring en vaardigheid om een dergelijke auto te bedienen veel invloed heeft op de techniek. Een fout zal bij deze auto veel eerder tot problemen/schade leiden dan bij een normale auto.’
4.9

[geïntimeerde] heeft daarop een contra-expertise laten verrichten door Expertise en Adviesbureau [naam1] (hierna: [naam1] ). Op 23 september 2019 heeft [naam1] rapport uitgebracht. In het rapport staat onder meer geschreven:

‘ Bevindingen

(…) Gezien de door opdrachtgever aangegeven omschrijving in de snelheid van de brand en de waarneembare benzinelucht voorafgaand aan de brand, dient te worden gesteld dat de oorzaak van de brand een vloeistofbrand, lees benzinebrand is. Van een zogenoemde kortsluitingbrand of brand van buitenaf is geen sprake.

Back-fire

Back-fire komt voor bij technische mankementen aan een (benzine)motor. De ingespoten brandstof komt dan op een onjuist tijdstip tot ontbranding in het inlaatgedeelte. Dit gaat gepaard met een knal en brengt veelal schade toe aan het (kunststof) inlaatgedeelte. Een back-fire veroorzaakt geen (vloeistof)brand indien het voertuig verder kwalitatief in orde is.

After-fire

Bezien wij de motorconstructie, brandstofafstellingen en tuning dan is niet uit te sluiten dat er after-fire kan optreden. Ook wel genoemd: afterburn. Deze situatie zal zichtbare vlammen en bijbehorende knallen genereren, veelal ter hoogte van het uiteinde van het uitlaatsysteem. Bij een kwalitatief juist uitlaatsysteem zal er geen (vloeistof)brand ontstaan.

Opdrachtgever spreekt niet van een waarneembare knal, voorafgaand aan de brand. Zelfs indien dit wel het geval is geweest, dan mag bij een motorvoertuig hierna geen vloeistofbrand, lees benzinebrand ontstaan. Hevige en veelvuldige back-fire en/of after-fire kunnen wel in staat zijn om brandbare kunststof delen rond de back-fire (inlaatgedeelte) of rond de after-fire (uitlaatgedeelte) tot ontbranding te laten komen. Maar gezien de lezing van wederpartij en opdrachtgever is er in elk geval sprake geweest van een benzinebrand. Dit wordt ook bevestigd door CED, mede doordat vlak voor het ontstaan van de brand een benzinelucht werd waargenomen.

Bij een vloeistofbrand, lees benzinebrand, is per definitie een gebrek aan de orde.

Wederpartij heeft volgens de rapportage van CED in een kleine 5 jaar, slechts 4.000 kilometer gereden met het voertuig. Wanneer de laatst bekende onderhoud heeft plaats gevonden werd door CED niet aangegeven. Door beperkt gebruik en een niet traceerbaar onderhoud kan uitdroging c.q. porositeit van flexibele brandstofleidingen zeker als de oorzaak van de brandstofbrand worden aangemerkt.

Oorzaak

Gezien bovenstaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat in het brandstofsysteem -voor wat betreft de leidingen- zich een eigen gebrek heeft geopenbaard. Hieruit is een hevige met vlammen gepaard gaande brand ontstaan tijdens de onfortuinlijke proefrit.

-Overige informatie/ sluiting dossier-

Wederpartij heeft bij CED aangegeven dat opdrachtgever het voertuig ondeskundig heeft gebruikt. Opdrachtgever herkent zich niet in dit standpunt. Wederpartij heeft aan opdrachtgever geen specifieke instructies voor het gebruik van het voertuig verstrekt. Niet voorafgaand en niet tijdens de proefrit. In de rapportage van CED wordt niet beschreven welke bedieningsfouten de opdrachtgever heeft gemaakt. Onduidelijk blijft dan ook wat opdrachtgever fout zou hebben gedaan tijdens de proefrit, waardoor met name onderhavige brand is ontstaan.’
5 Het geschil bij en de beslissing van de rechtbank
5.1

[geïntimeerde] heeft in de procedure bij de rechtbank gevorderd een verklaring voor recht dat [appellant] op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg de autobrand. Hij heeft ook gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van deze schade, waarvan de omvang nader moet worden bepaald in een zogeheten schadestaatprocedure.
5.2

De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
6 Het geschil in hoger beroep
6.1

De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat het vonnis van de rechtbank van 4 augustus 2021 wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen.
6.2

[appellant] heeft veertien grieven geformuleerd tegen het vonnis. De grieven 1 tot en met 4 en grief 9, onderdeel 1 en dan ten dele, richten zich op de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft hiervoor zelfstandig de feiten vastgesteld die het van belang vindt voor de beoordeling. Daarmee heeft [appellant] geen belang meer bij deze grieven en het betreffende onderdeel van grief 9. Voor zover [appellant] nog andere door hem gestelde feiten toegevoegd wil zien, miskent hij dat het aan de rechter is om een keuze te maken uit de feiten die de rechter van belang acht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] grief 5 ingetrokken, zodat die grief niet meer besproken hoeft te worden. De overige grieven richten zich hoofdzakelijk op het oordeel van de rechtbank dat [appellant] op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] door de autobrand geleden en nog te lijden schade. Het hof zal hierna deze grieven gezamenlijk behandelen.
7 Beoordeling van de grieven

Uitgangspunt
7.1

De bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, als zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, in beginsel aansprakelijk voor de schade die daardoor wordt veroorzaakt op grond van artikel 6:173 BW. [geïntimeerde] heeft zijn vordering gebaseerd op deze bepaling en hij zal moeten stellen en bewijzen dat aan de eisen voor toepassing ervan is voldaan.

Een gebrekkige auto?
7.2

Partijen verschillen in het bijzonder van inzicht over het antwoord op de vraag of de auto gebrekkig was, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, of dat de schade door ondeskundig gebruik van de auto is ontstaan, zoals door [appellant] is aangevoerd. Als de auto gebrekkig is voldoet hij niet aan de eisen, ten aanzien van onder meer veiligheid en/of gebruik, die men daarvan redelijkerwijze mag verwachten. Bij het antwoord op de vraag of dat het geval is, spelen zowel veiligheidsnormen als aan de bezitter van de zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een rol. Hierbij moet worden aangetekend dat het enkele feit dat een zaak voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften nog niet aan aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW in de weg staat. Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrek hangt dan ook af van de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de functie van de zaak, de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de zaak verbonden gevaar en de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
7.3

[geïntimeerde] heeft zijn stelling dat de auto gebrekkig was onder meer onderbouwd door te verwijzen naar de rapportages van CED en [naam1] . Het hof stelt voorop dat geen van de deskundigen onderzoek aan de uitgebrande auto heeft kunnen doen, maar dat zij op onderdelen tot eenzelfde conclusie komen. [naam1] heeft met zoveel woorden geconcludeerd dat sprake is geweest van een vloeistofbrand, namelijk een benzinebrand. Hij geeft verder aan dat bij een dergelijke brand per definitie een gebrek aan de orde is. [naam1] gaat uit van een gebrek in het brandstofsysteem, voor wat betreft de leidingen. In zijn rapport wijst hij op een mogelijke uitdroging c.q. porositeit van flexibele brandstofleidingen. Ook CED concludeert dat sprake is geweest van een benzinebrand én dat een van buiten komende oorzaak moet worden uitgesloten. CED spreekt zich daarbij niet exact uit over een oorzaak. Uit de deskundigenrapporten in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het hof af dat het gegeven dat sprake is geweest van een benzinebrand in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat de auto een gebrek vertoonde ten aanzien van het brandstofsysteem, ook al is niet geheel duidelijk welk intern gebrek daaraan exact tot de benzinebrand heeft geleid. [appellant] weerspreekt namelijk onvoldoende dat sprake was van een gebrek ten aanzien van het brandstofsysteem.
7.4

[appellant] heeft onder verwijzing naar het rapport van CED en naar een door hem vervaardigde schematische tekening met een foto van de motor, aangevoerd dat het rijgedrag van [geïntimeerde] de oorzaak van de autobrand is geweest en niet een gebrek aan de auto. Volgens hem heeft [geïntimeerde] hard opgetrokken met de auto. Doordat [geïntimeerde] het gaspedaal hard en ver indrukte werd een grote hoeveelheid brandstof geïnjecteerd en opende de gasklep zich volledig. Vervolgens trapte [geïntimeerde] plotseling de koppeling in en haalde hij zijn voet van het gaspedaal. Deze handelingen hadden tot het gevolg dat de gasklep zich volledig sloot met een te ‘rijk’ mengsel van zuurstof en vernevelde brandstof, dat wil zeggen te weinig zuurstof en teveel benzine. Als het gevolg daarvan sloeg de motor af. Vervolgens liet [geïntimeerde] de auto ‘doorzeilen’ met de nog immer door hem ingetrapte koppeling en de afgeslagen motor. Voor de inzittenden werd toen een benzinelucht waarneembaar. [appellant] heeft, zoals hij heeft verklaard, nog geroepen tegen [geïntimeerde] dat hij de motor heeft verzopen, maar [geïntimeerde] trachtte desondanks de motor te herstarten. Deze poging heeft tot het gevolg gehad dat het te rijke mengsel van onverbrande benzine en zuurstof met een luide knal tot ontbranding kwam in het inlaattraject, een backfire. Als gevolg van de met een steekvlam gepaard gaande ontploffing raakt het gasklephuis, ook wel throttle body genoemd, beschadigd. Daardoor kwam de brandstofslang vrij en daardoor spoot vervolgens benzine uit de brandstofleiding in de al brandende ruimte met als het gevolg dat deze benzine vlam vatte die op zijn beurt de auto volledig in vlam zette, aldus [appellant] .
7.5

Het hof overweegt over dit verweer het volgende. Als al vooraf aan de brand sprake is geweest van een backfire – [appellant] gaat daarvan uit, [geïntimeerde] kan zich een knal die met een backfire gepaard gaat niet herinneren – dan zou deze backfire, aldus [appellant] , de throttle body hebben beschadigd waardoor de brandstofslang vrij kwam en benzine uit de brandstofleiding kon spuiten met de autobrand als gevolg. Naar het oordeel van het hof mag een backfire, ook als de kracht daarvan groot is, niet tot gevolg hebben dat hierdoor indirect, door beschadiging van de throttle body, de brandstofleiding wordt aangetast. Als de constructie van de motor klaarblijkelijk zodanig is, dat dit kan gebeuren, is dat in beginsel een gebrek. Het brandstofsysteem is dan te kwetsbaar. Het is ook een gebrek dat in potentie langere tijd aanwezig is geweest. Het hof verwijst hierbij ook naar [naam1] die concludeert dat een backfire geen vloeistofbrand veroorzaakt indien het voertuig verder kwalitatief op orde is. Dat [naam1] verder schrijft dat hevige en veelvuldige backfires wel in staat zijn om brandbare kunststof delen rond de backfire tot ontbranding te laten komen, is iets anders dan een benzinebrand en maakt het rapport niet innerlijk tegenstrijdig, zoals [appellant] aanvoert, nog daargelaten dat de throttle bodies van aluminium zijn gemaakt en niet van kunststof, zoals het hof uit de stellingen van [appellant] heeft begrepen. Ook in het rapport van CED vindt het hof steun voor de conclusie dat in beginsel sprake is geweest van een gebrek. CED geeft weliswaar aan dat niet voor 100 % uit te sluiten is dat het rijgedrag van de bestuurder, bij deze specifieke auto, de oorzaak van de brand is, maar concludeert dat bij verkeerde bediening, met name door afslaan en herstart van een warme motor, een backfire kan ontstaan, waardoor, ‘als meerdere ongunstige omstandigheden samenkomen’, brand kan ontstaan. Dat die meerderde ongunstige omstandigheden hun oorzaak vinden in het rijgedrag van de bestuurder, valt onvoldoende uit het rapport van CED af te leiden en volgt evenmin uit het verweer van [appellant] . Onder het kopje ‘Toedracht en feiten’ verklaart CED het ontstaan van backfire door het mogelijke rijgedrag, maar daarmee geeft het geen verklaring voor de beschadiging van de throttle body die naar de stellingen van [appellant] , het gevolg is geweest van de gestelde backfire en die tot de benzinebrand heeft geleid. Voor de conclusie dat [geïntimeerde] dermate buitensporig en bruusk heeft gereden, dat dit wel heeft moeten leiden tot de beschadiging van de throttle body, heeft [appellant] onvoldoende gesteld, zodat het hof op dit punt niet aan bewijslevering toekomt.
7.6

Het hof concludeert dat de auto een gebrek vertoonde ten aanzien van het brandstofsysteem. Het feit dat de auto nog recent APK gekeurd was en door de RDW was toegelaten tot de openbare weg staat aan deze conclusie en daarmee aan de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW niet in de weg. Van een auto, zoals de onderhavige, die met een rijbewijs B mag worden bestuurd op de openbare weg, mag men redelijkerwijze verwachten dat de manier van rijden niet leidt tot een benzinebrand in de auto. Dat is ook het geval indien, zoals hier, het rijden met een dergelijke hoog getunede motor enige vaardigheid vereist en een fout bij deze auto eerder tot problemen/schade leidt dan bij een normale auto, zoals door CED is geconcludeerd. [appellant] heeft verder onvoldoende aangevoerd dat het treffen van veiligheidsmaatregelen om het bestaande risico op een autobrand te voorkomen, bezwaarlijk zouden zijn geweest. Dat niet vaststaat wat de exacte grootte van de kans is geweest op verwezenlijking van het gevaar, staat gelet de overige specifieke omstandigheden van dit geval zoals hier besproken, niet aan het oordeel in de weg dat sprake was van een gebrek ten aanzien van het brandstofsysteem en daarmee van een gebrekkige auto. [appellant] heeft – het hof verwijst naar rechtsoverweging 7.4 en 7.5 – onvoldoende gesteld om tot bewijs van zijn stellingen te worden toegelaten. De grieven 6 tot en met 9 kunnen niet tot vernietiging van het vonnis leiden.

De overige vereisten voor toepassing van artikel 6:173 BW
7.7

Het hof komt tot de conclusie dat het brandstofsysteem van de auto gebrekkig was. Dit gebrek heeft een bijzonder gevaar, namelijk het gevaar op een autobrand in het leven geroepen voor mensen en zaken, terwijl dit gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. De auto is – al dan niet als gevolg van een backfire die de throttle body heeft beschadigd waardoor de brandstofleiding bloot kwam te liggen dan wel door porositeit van de benzineleidingen – in brand gevlogen en dit heeft geleid tot letsel bij [geïntimeerde] . [appellant] heeft nog aangevoerd dat van een bijzonder gevaar geen sprake is geweest ten tijde van het waarnemen van de benzinelucht en ruimer ten tijde van de gehele proefrit, maar dat het brandgevaar pas ontstond door het herstarten van de motor met een backfire en een daarmee gepaard gaande ontsteking. Het hof gaat hier niet in mee. Gesteld al dat een backfire zich heeft voorgedaan bij de poging tot het herstarten van de motor, dan had deze backfire niet tot een benzinebrand en daarmee tot de autobrand mogen leiden.
7.8

Verder is van belang dat algemeen bekend mag worden verondersteld dat een gebrek, bestaand uit een kwetsbaar brandstofsysteem in een auto tot brand kan leiden. Dat geldt zeker bij de groep van personen waartoe [appellant] behoorde: autoliefhebbers van onder meer dit type getunede sportmodellen.
7.9

Alles overziend concludeert het hof dat in beginsel aan de vereisten voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW is voldaan en dat ook grief 10 niet slaagt.

Het beroep op de ‘tenzij-regel’
7.10

[appellant] , als bezitter van de zaak is in beginsel aansprakelijk, tenzij hij, gesteld dat hij het gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend, niet voor de schade aansprakelijk geweest zou zijn krachtens art. 6:162 BW. Het is aan [appellant] om te stellen en te bewijzen dat aan deze ‘tenzij-regel’ van artikel 6:173 lid 1 slot BW is voldaan.
7.11

[appellant] beroept zich op deze uitzondering en voert daartoe aan dat op het tijdstip dat de benzinelucht waarneembaar was vlak voor het herstarten van de motor, er geen gelegenheid voor [appellant] was om [geïntimeerde] te waarschuwen of om in te grijpen door te beletten dat [geïntimeerde] de motor daadwerkelijk zou herstarten; de gebeurtenissen, het afslaan van de motor, het bemerken van benzinelucht en het omdraaien van de contactsleutel vonden zonder enige onderbreking plaats. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte zijn bewijsaanbod heeft gepasseerd ten aanzien van de stelling dat het gebrek, het naar buiten lekken van benzine(damp) vlak voor het intreden van de schade is ontstaan, zodat het tijdsverloop [appellant] geen ruimte bood voorzorgsmaatregelen te nemen.
7.12

Het hof gaat hier niet in mee. Niet valt in te zien dat [appellant] , als hij daadwerkelijk op de hoogte was geweest van het kwetsbare brandstofsysteem, oftewel van de poreuze brandstofleidingen dan wel het gegeven dat door een backfire de throttle body zodanig zou kunnen beschadigen dat de brandstofleiding vrij zou komen te liggen, geen enkele maatregel had kunnen nemen. Hij had bijvoorbeeld na de constatering kunnen afzien van het gebruik van de auto, had brandstofleidingen kunnen vervangen indien deze poreus waren, dan wel [geïntimeerde] instructie kunnen geven hoe met de auto om te gaan om een backfire en daarmee beschadiging van de throttle body te voorkomen onder mededeling van het door hem geconstateerde gebrek. Ook had hij tot herstel of wijzing van het brandstofsysteem kunnen overgaan. Het gebrek is ook niet beperkt tot het naar buiten lekken van benzine(damp) zoals [appellant] stelt, zodat het bewijsaanbod niet ter zake doet. Van een overmacht situatie was geen sprake. Het beroep op de uitzondering die de wet geeft op de aansprakelijkheid, slaagt niet. De grieven 11 en 12 kunnen niet leiden tot vernietiging van het vonnis.

De slotsom
7.13

Het voorgaande voert tot de conclusie dat [appellant] op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] door de autobrand geleden en nog te lijden schade en dat de rechtbank [appellant] kon veroordelen tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en in de proceskosten. Daarmee slagen de grieven 13 en 14 evenmin.
7.14

Het hof merkt nog op dat bij de rechtbank door [appellant] een beroep is gedaan op de eigen schuld van [geïntimeerde] aan het ontstaan van de schade, doordat hij de motor heeft herstart terwijl er een benzinegeur waarneembaar was. [geïntimeerde] zou zich aldus anders hebben gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. [appellant] heeft ook gesteld dat de billijkheid eist dat er een andere, voor hem gunstiger, verdeling van de schadevergoedingsplicht plaatsvindt dan in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
7.15

In hoger beroep heeft [appellant] niet opnieuw een voldoende kenbaar beroep gedaan op de eigen schuld van [geïntimeerde] . Nu de grieven niet slagen, komt het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ook niet toe aan een beoordeling van de stellingen die partijen op dit punt hebben ingenomen. Deze discussie zal daarom in een eventuele schadestaatprocedure desgewenst alsnog aan de orde kunnen worden gesteld, evenals het beroep op de billijkheid, naast bijvoorbeeld de causaliteit tussen de gestelde schade en de autobrand.
7.16

Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Die kosten zullen aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op € 343,- aan griffierechten en op € 2.366,- voor geliquideerd salaris van de advocaat ( 2 punten, tarief II).
7.17

[geïntimeerde] vordert de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de dag der voldoening. Die vordering kan niet worden toegewezen omdat na voldoening geen sprake is van een vertraging in de uitvoering van de veroordeling waarover wettelijke rente verschuldigd is.
8 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van

4 augustus 2021,

veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,- aan griffierechten en op € 2.366,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Wichers, J.H. Kuiper en G.J.M. Verburg en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.

Publicatie datum: 10 maart 2023 15:04:08
Bron: Bekijk

Terug