Aarts advocatuur

Verlengde Velmolen 2A
Postbus 64, 5400 AB te Uden

T(0413) 24 31 21
F(0413) 24 31 22
Einfo@aarts-advocatuur.nl

Letselschade

Nieuws

Albert Heijn aansprakelijk voor uitglijden en vallen van klant omdat er water en groenteresten op de vloer van de groenteafdeling van de winkel lagen, waardoor klant pols heeft gebroken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer / rolnummer: C/15/232204 / HA ZA 15-636

Vonnis van 21 maart 2018

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats],

eiseres,

advocaat mr. R. van den Berg te Haarlem,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ALBERT HEIJN B.V.,

gevestigd te Zaandam,

gedaagde,

advocaat mr. C.C. Horrevorts te Haarlem.

Partijen zullen hierna [eiseres] en Albert Heijn worden genoemd.
1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 12 oktober 2016

het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 14 februari 2017 aan de zijde van [eiseres]

het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 11 juli 2017 aan de zijde van Albert Heijn

de conclusie na getuigenverhoor van Albert Heijn d.d. 6 september 2017

de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [eiseres] d.d. 1 november 2017.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1.

Bij het tussenvonnis van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank Albert Heijn toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands door [eiseres] geleverde bewijs dat er water en groenteresten op de vloer van de groenteafdeling in de winkel lagen en dat [eiseres] hierdoor op 10 april 2014 omstreeks 17:15 uur is uitgegleden en gevallen en daarbij haar pols heeft gebroken.
2.2.

De beslissing op het punt van de bewijslevering is gebaseerd op de beschikking, gegeven op 2 april 2015 in de door [eiseres] aanhangig gemaakte deelgeschilprocedure. In die procedure kwam de rechtbank tot het oordeel dat [eiseres] de door haar gestelde toedracht van de valpartij voorshands had bewezen. De rechtbank overwoog daarbij dat het Albert Heijn vrij stond om tegenbewijs te leveren, wat Albert Heijn ook wilde. In het kader van de deelgeschilprocedure bestond daarvoor echter geen ruimte. In de bodemprocedure bestond die ruimte wel en is Albert Heijn ook toegelaten tot bewijslevering.
2.3.

In het tussenvonnis van 12 oktober 2016 verwierp de rechtbank de stelling van Albert Heijn dat zij het tegenbewijs reeds had geleverd. Albert Heijn voerde ter onderbouwing van die stelling aan dat [eiseres] het ongeval niet op de dag zelf bij de supermarktmanager of een andere medewerker van Albert Heijn had gemeld, dat navraag bij de medewerkers had geleerd dat niemand de valpartij had gezien en dat ook niemand van het personeel van Albert Heijn over een valpartij was aangesproken. Voorts stelde Albert Heijn dat medewerkers, waaronder de supermarktmanager van de betreffende vestiging, videobeelden van de AGF-afdeling tot 18:30 hadden bekeken en op die beelden geen valpartij hadden waargenomen. De rechtbank achtte de voorshands bewezen geachte toedracht daarmee niet in voldoende mate ontzenuwd. Zij overwoog dat [eiseres] ook kan zijn gevallen zonder dat dat is gezien door een of meer werknemers van Albert Heijn, terwijl de camerabeelden niet meer beschikbaar zijn.
2.4.

De rechtbank komt na het horen van de getuigen tot dezelfde conclusie. De door hen afgelegde verklaringen werpen wat betreft de toedracht geen ander licht op de zaak.
2.5.

[eiseres] is op 11 juli 2017 als getuige gehoord. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:

“(…) In de winkel ging ik allereerst naar de groenteafdeling. Dat is zo ongeveer de eerste afdeling die je tegenkomt. Rene wilde tomaten kopen. Er stond geen prijs bij de tomaten en ik zei tegen Rene dat ik wel even naar de prijs zou informeren. Er kwam een medewerker, een jongen de hoek omlopen en ik liep naar die jongen toe. Twee meter voor hem viel ik. (…) De medewerker kwam de hoek omlopen tussen de groentekoelingen en de klantenservice. Er waren inderdaad ook twee meisjes. Zij zeiden: “gaat het mevrouw”. Ik antwoordde: “ja hoor, ja hoor”. Ik vond de situatie best wel gênant en ik ging ook vrijwel meteen weer staan. Mijn pols voelde meteen al niet goed. Rene was er ook gelijk bij. Hij vroeg: “wat heb je nu gedaan?”. Ik wilde weg, ik was misselijk en duizelig. Ik was bang dat ik flauw zou vallen en vroeg daarom aan de medewerker om een glas water. Hij kwam dat brengen. Rene heeft mij, nadat ik had gevraagd of ik ergens kon gaan zitten, naar een bank gebracht. Die bank stond, gezien vanuit de ingang, rechts van de groente. Ik ben even gaan zitten, waarna Rene snel wat boodschappen heeft gedaan. Vervolgens zij we weggegaan.

Ik hoorde naderhand dat de kok ook even is komen kijken, maar dat heb ik zelf niet meegekregen. Ik gleed echt uit. Het leek wel alsof ik gelanceerd werd en ik was echt een beetje van de wereld af. Ik heb niet gekeken wat er precies op de grond lag. In het ziekenhuis heb ik aan de arts gezegd dat ik was uitgegleden over een boon of iets dergelijks. Ik concludeerde dat achteraf uit de manier waarop ik was uitgegleden en het feit dat het op de groenteafdeling gebeurde. Rene zei ook dat er groenteresten lagen.

Bij de uitgang van Albert Heijn kwamen we mevrouw [getuige1] tegen, zij is een buurvrouw van Rene. (…) Volgens mij was mevrouw [getuige1], toen we haar tegenkwamen, de winkel van Albert Heijn nog niet binnengegaan. Ik weet echt niet of en wat er op dat moment met mevrouw [getuige1] is besproken. Ik weet wel dat mijn hand dikker werd en ik had pijn.

(…)

De jongen is water voor mij gaan halen en kwam even later met een bekertje. Ik weet niet waar de jongen dat bekertje water heeft gehaald. Hij bleef bij me staan tot ik het had opgedronken. (…)”.
2.6.

Albert Heijn heeft er bij conclusie na enquête op gewezen dat de bewijslast ten aanzien van de toedracht van het ongeval bij [eiseres] berust en dat de door haarzelf afgelegde getuigenverklaring over de gebeurtenissen op 10 april 2014 geen bewijs in haar voordeel kan opleveren. Met deze opmerking miskent Albert Heijn echter dat [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank het bewijs, zij het voorshands, reeds heeft geleverd. Het is aan Albert Heijn dat bewijs te ontzenuwen door het leveren van tegenbewijs. Bij de beantwoording van de vraag of Albert Heijn daarin is geslaagd, kent de rechtbank betekenis toe aan de door [eiseres] als partijgetuige afgelegde verklaring. Hetzelfde geldt voor de door de heer [getuige2] en mevrouw [getuige1] afgelegde verklaringen. De rechtbank beschouwt de verklaring van [eiseres] dus niet als een ter aanvulling van onvolledig bewijs afgelegde verklaring.
2.7.

De heer [getuige2] heeft de door [eiseres] geschetste toedracht bevestigd. Hij heeft als getuige verklaard dat hij [eiseres] in de winkel van Albert Heijn heeft zien vallen. Hij bevestigt dat [eiseres] naar een jongen liep om te informeren naar de prijs van de tomaten. Vervolgens beschrijft hij wat hij heeft waargenomen en gehoord: “(…) Ik keek in haar richting en zag haar als het ware uit beeld verdwijnen. (…) Ik zag mevrouw [eiseres] wegglijden en ben gelijk naar haar toegelopen. Toen ik bij haar was, stond ze alweer. Ze was vrij snel weer op de been. Ik vroeg haar wat er was gebeurd. Ze vertelde dat ze uitgleed, dat het leek of ze gelanceerd werd. Ze zei ook al meteen dat ze geloofde dat ze iets had gebroken. Ik vroeg haar waarover ze was uitgegleden. Dat wist ze niet. Ik keek naar de plek en zag dat er allerlei groenteresten en vocht op de grond lagen tussen de groenteopstelling en de kasten van de koeling. (…)

Mevrouw [eiseres] gaf aan dat ze het idee had dat ze flauw zou vallen. Ze vroeg om water en een stoel. Een stoel had de jongen niet, wel haalde hij water bij de kok. Ik kon dat zien. De kok liep achter de jongen aan naar ons toe. Even later ging hij weer weg naar zijn keukentje.(…)

Het was de bedoeling zo snel mogelijk naar het ziekenhuis te gaan. (…) In de ruimte tussen de parkeergarage en de winkel kwam ik mevrouw [getuige1] tegen, één van mijn buren. Ik heb haar gevraagd om ons naar het ziekenhuis te brengen. Zij vroeg wat er was gebeurd en ik vertelde dat mevrouw [eiseres] behoorlijk was gevallen en mogelijk een ernstige kwetsuur had opgelopen. Mevrouw [getuige1] vroeg waar dat was gebeurd, waarop ik antwoordde: “daar en daar bij de groenteafdeling”. Ik heb het ook aangewezen. (…)”.
2.8.

Mevrouw [getuige1] is ook als getuige gehoord en heeft verklaard zich nog heel goed te kunnen herinneren dat zij mevrouw [eiseres] en de heer [getuige2] op de bewuste datum bij de uitgang van Albert Heijn tegen het lijf is gelopen. Ze verklaart meteen te hebben gezien wat er aan de hand was: “Mevrouw [rb.: lees [eiseres]] zag heel wit en ze ondersteunde haar arm. Ze had een van pijn vertrokken gezicht. Ik vroeg wat er gebeurd was en waar. Meneer [getuige2] vertelde dat mevrouw [eiseres] was gevallen. Ik liep nog even met meneer [getuige2] de winkel in. Hij wees de plek aan waar mevrouw [eiseres] ten val was gekomen. We stonden vlak achter de servicebalie en ik kon over die balie heen kijken het gangpad in. We waren voor alle duidelijkheid niet al via de toegangspoortjes in de winkel zelf. Ik zag in het gangpad op de vloer een natte plek. Ik zag een groene smurrie. Ik kon gelet op de afstand niet precies zien wat het was, maar het was wel iets groens en het was net of er iemand over iets groens was uitgegleden. (…)”.
2.9.

Albert Heijn heeft naar voren gebracht dat er, zeker na het horen van de door haar voorgebrachte getuigen, geen misverstand over kan bestaan dat zij is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De aan de zijde van Albert Heijn gehoorde getuigen, [1,2 en 3] hebben eensluidend verklaard camerabeelden te hebben bekeken van de AGF-afdeling. Daarop was de plek zichtbaar, waar [eiseres] zegt te zijn gevallen. De beelden bestreken volgens de getuigen een tijdsbestek, gelegen tussen ruim voor en ruim na 17.15 uur. De getuigen verklaren gedurende dat tijdsbestek op de camerabeelden niemand te hebben zien vallen. Het enkele feit dat de getuigen op de beelden geen valpartij hebben waargenomen, betekent echter niet per definitie dat de door [eiseres] geschetste toedracht zich niet kan hebben voorgedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigen [eiseres], [getuige2] en [getuige1]. In de beschikking, gegeven in de deelgeschilprocedure, wees de rechtbank ook reeds op de brief van chirurg [naam] van 12 mei 2014. Uit deze brief blijkt dat [eiseres] bij aankomst in het ziekenhuis al aangaf in de winkel van Albert Heijn te zijn uitgegleden. Het moge zo zijn dat de als getuigen gehoorde medewerkers van Albert Heijn de valpartij niet op camerabeelden hebben gezien, maar hier wreekt zich wellicht dat die beelden thans niet meer beschikbaar zijn en dat nader onderzoek van die beelden dus ook niet meer mogelijk is. Albert Heijn heeft voor het overige geen bewijs bijgebracht. Zo is bijvoorbeeld de door [eiseres] en [getuige2] genoemde jongen, die een glaasje water heeft gebracht, niet als getuige opgevoerd.
2.10.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat Albert Heijn er niet in is geslaagd het door [eiseres] geleverde bewijs te ontzenuwen. Nu geen tegenbewijs is geleverd, is de door [eiseres] gestelde toedracht van het ongeval komen vast te staan. Uitgaande van die toedracht dient de rechtbank nog in te gaan op het subsidiaire verweer van Albert Heijn, inhoudende dat zij niet aansprakelijk is voor het [eiseres] overkomen ongeval.
2.11.

[eiseres] stelt zich op het standpunt dat Albert Heijn onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de winkelvloer niet droog en schoon te houden. Hierdoor heeft Albert Heijn een gevaarlijke situatie in het leven geroepen en deze situatie laten voortduren. Albert Heijn dient rekening te houden met het gegeven dat winkelend publiek de aandacht niet in de eerste plaats gericht zal houden op de winkelvloer, maar op de schappen met winkelwaren. [eiseres] wilde de prijs weten van de tomaten en lette niet op de vloer. Zij heeft dan ook niet kunnen voorkomen dat zij uitgleed over het water en de groenteresten op de vloer.
2.12.

Albert Heijn stelt het volgende. Het is voor haar van groot belang dat de supermarkt een schone en nette indruk maakt. Het schoonmaakprotocol van Albert Heijn schrijft voor dat de vloer van de afdeling AGF één keer per dag grondig wordt geveegd. Ook op 10 april 2014 is dit voorschrift uitgevoerd en is de vloer ’s ochtends gereinigd. Daarnaast geldt dat de vloer meerdere keren per dag wordt gecontroleerd op verontreiniging. Medewerkers van de afdeling hebben de instructie om groenten en fruit dat uit de bakken op de grond is gevallen op te ruimen. Ook geldt dat er altijd een medewerker aanwezig is op de afdeling. Het protocol is uitgevoerd, maar bij groente die los in de bakken ligt – zoals bijvoorbeeld sperziebonen – komt het voor dat enkele bonen op de grond vallen, die niet onmiddellijk worden opgeruimd door personeel van Albert Heijn. Dat is niet te voorkomen. Het gehanteerde schoonmaakprotocol is voldoende om een val op de AGF-afdeling als gevolg van daarop terechtgekomen (restanten van) groente of fruit binnen redelijke grenzen te voorkomen. Albert Heijn heeft niet onrechtmatig gehandeld, puur en alleen omdat restanten van groente op de vloer hebben gelegen. Van haar kan niet worden verwacht dat zij de vloer de gehele dag onafgebroken inspecteert en direct veegt of dweilt. In het geval van water en groenteresten is ook geen sprake van een bijzondere vorm van gladheid waarvoor Albert Heijn sneller aansprakelijk zou zijn. Van Albert Heijn kan niet worden gevergd dat elk risico van een val wordt uitgesloten.
2.13.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Aan Albert Heijn kan worden toegegeven dat van haar niet kan worden gevergd dat elk risico van een val wordt uitgesloten. Van Albert Heijn mocht wel worden verwacht dat zij voldoende veiligheidsmaatregelen zou nemen om de val van [eiseres] te voorkomen. Dat zij dat daadwerkelijk heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Albert Heijn volstaat met een verwijzing naar het schoonmaakprotocol, maar licht niet toe hoe het mogelijk is dat er in het gangpad bij de koeling water en groenteresten op de winkelvloer zijn terechtgekomen zonder dat dat kennelijk is opgemerkt door een van haar medewerkers. Niet gesteld of gebleken is immers dat de op de vloer aanwezige “smurrie” – water en groenteresten – wel al waren opgemerkt en dat men doende was de vloer schoon en droog te maken. Het door Albert Heijn gegeven voorbeeld van op de grond gevallen bonen is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen aan de situatie in onderhavige zaak. [eiseres] is uitgegleden in het gangpad bij de koeling als gevolg van een door water en groenteresten glad geworden vloer. Een gladde vloer levert een potentieel gevaarlijke situatie op, indien klanten zoals [eiseres] niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Voorzienbaar is dat klanten van Albert Heijn niet steeds bedacht zijn op een gladde vloer. De aandacht van winkelend publiek is ook niet in de eerste plaats gericht op de winkelvloer. Het behoeft voorts geen betoog dat uitglijden op een tegelvloer ernstige gevolgen kan hebben. Albert Heijn dient met al die omstandigheden rekening te houden. Dat er voor de AGF-afdeling een op zichzelf afdoende schoonmaakprotocol geldt, betekent niet per definitie dat Albert Heijn niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Het tegendeel is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De vloer had ofwel meteen moeten worden schoongemaakt en gedroogd ofwel Albert Heijn had veiligheidsmaatregelen moeten treffen door bijvoorbeeld een waarschuwingsbord bij de natte plek te plaatsen. Albert Heijn heeft dat alles niet gedaan. Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat Albert Heijn op de voet van artikel 6:162 BW jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val. De verzochte verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
2.14.

[eiseres] heeft ook gevorderd dat de rechtbank Albert Heijn zal veroordelen tot betaling van € 3.000,- (dan wel een ander door de rechtbank te bepalen bedrag) als voorschot onder algemene titel op de materiële en immateriële schade. Albert Heijn verzet zich tegen toekenning van een voorschot, laat staan een voorschot van € 3.000,-. Zij stelt dat [eiseres] geen begin van bewijs heeft geleverd van de door haar geleden schade.
2.15.

De rechtbank volgt Albert Heijn in haar stelling dat op dit moment nog niet vastgesteld kan worden wat de schade van [eiseres] is. De door haar gestelde restklachten en beperkingen zijn (nog) niet onderbouwd. Ook het causaal verband tussen het ongeval en de schade staat nog ter discussie. Om één en ander vast te kunnen stellen, zal mogelijk onderzoek moeten plaatsvinden door ter zake deskundigen. Voor een voorschot op de materiële schade ziet de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanleiding. Overigens zijn ook geen concrete gegevens verstrekt met betrekking tot die schade. Dit alles neemt echter niet weg dat wel vaststaat dat [eiseres] door het ongeval een polsfractuur heeft opgelopen. Uit de brief van de chirurg [naam] van 12 mei 2014 blijkt dat [eiseres] ten tijde van het schrijven van de brief nog voor die fractuur werd behandeld. Het gips zou naar verwachting medio mei worden verwijderd. Daarna zou [eiseres] nog verder moeten revalideren. Een voorschot op het smartengeld acht de rechtbank om die reden wel toewijsbaar. Het kan echter slechts een gering voorschot zijn, nu voor de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van het smartengeld meer gegevens nodig zijn omtrent de aard van het letsel en het verloop van de behandeling. Het voorschot zal op grond van de wel aanwezige medische informatie worden bepaald op € 1.500,-. Voldoende aannemelijk is dat tot dit bedrag in ieder geval een aanspraak bestaat op vergoeding van immateriële schade. De veroordeling tot betaling van het voorschot zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
2.16.

De rechtbank verwerpt het standpunt van Albert Heijn dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend. Van eigen schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Albert Heijn heeft haar stelling dat [eiseres] heeft nagelaten de nodige voorzichtigheid en oplettendheid in acht te nemen niet voldoende concreet onderbouwd en voor een bewijsopdracht op dit punt bestaat dan ook geen aanleiding.
2.17.

Albert Heijn zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten voor haar rekening moeten nemen. Tot de proceskosten behoren ook de kosten van het deelgeschil. Bij de beschikking van 2 april 2015 zijn deze kosten reeds begroot op € 3.680,68. De vordering van [eiseres] tot betaling van dit bedrag acht de rechtbank toewijsbaar. De over het bedrag gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de hierna in het dictum genoemde datum.
2.18.

De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden in onderhavige zaak tot op heden begroot op:

griffierecht: € 1,00 (het verschuldigde griffierecht beloopt

€ 78,00; in de deelgeschilprocedure is reeds een griffierecht betaald van € 77,00, zodat in de bodemprocedure nog slechts een bedrag aan griffierecht resteert van € 1,00);

salaris advocaat: € 1.808,00 (4 punten x € 452,00,tarief II);

taxe getuigen: € 32,00

totaal: € 1.841,00.

Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
2.19.

De door [eiseres] eveneens gevorderde veroordeling in de nakosten (met rente) is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten (te vermeerderen met wettelijke rente) zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
3 De beslissing

De rechtbank:
3.1.

verklaart voor recht dat Albert Heijn door op 10 april 2014 in het filiaal aan de Burgemeester Stamplein te Hoofddorp de winkelvloer niet schoon en droog te houden een onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW jegens [eiseres] heeft gepleegd en dat Albert Heijn verplicht is de materiële en immateriële schade die [eiseres] dientengevolge heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden aan haar te vergoeden,
3.2.

veroordeelt Albert Heijn tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.500,- (lees: éénduizend en vijfhonderd euro) als voorschot op de immateriële schade,
3.3.

veroordeelt Albert Heijn tot betaling aan [eiseres] van de kosten van het deelgeschil, zijnde een bedrag van € 3.680,68 (lees: drieduizend en zeshonderd en tachtig euro en 68 eurocent), te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis en, voor het geval de betaling binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.

veroordeelt Albert Heijn in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.841,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis en, voor het geval de betaling binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.

veroordeelt Albert Heijn in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Albert Heijn niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.

verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Jongkind-Jonker en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.1

1 type: SJ coll: AJB

Publicatie datum: 7 september 2018 11:29:54
Bron: Bekijk

Terug