Aarts advocatuur

Verlengde Velmolen 2A
Postbus 64, 5400 AB te Uden

T(0413) 24 31 21
F(0413) 24 31 22
Einfo@aarts-advocatuur.nl

Letselschade

Nieuws

Woonbedrijf is als bezitter en verhuurder van woning in Eindhoven aansprakelijk voor val verwarmingsmonteur van gebrekkige vlizotrap.

De beoordeling

2.1.

2.1.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[ verzoeker ] is op 12 november 2021 ten val gekomen in de woning aan de [ adres ] in Eindhoven waarvan Woonbedrijf eigenaar en verhuurder is. [ verzoeker ] verrichtte daar als verwarmingsmonteur van Kemkens B.V. reparatiewerkzaamheden aan de centrale verwarmingsketel op zolder. [ verzoeker ] is ten val gekomen bij het afdalen van de vlizotrap van de woning.

2.1.2.
Als gevolg van de val heeft [ verzoeker ] gezondheidsklachten opgelopen en zich ziek gemeld bij zijn werkgever.

2.1.3.
Bij brief van zijn advocaat van 25 april 20221 heeft [ verzoeker ] Woonbedrijf als bezitter van de woning op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk gesteld voor zijn schade, omdat de woning volgens [ verzoeker ] niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld. Volgens [ verzoeker ] bood de vlizotrap onvoldoende stevigheid om deze te kunnen betreden zonder dat deze zou door-/afbreken.

2.1.4.
Omdat een reactie op de aansprakelijkstelling uitbleef, heeft [ verzoeker ] bij brieven van zijn advocaat van 16 mei en 1 juni 2022 gerappelleerd.

2.1.5.
Bij e-mailbericht van 14 juni 2022 heeft Sedgwick TPA (hierna: Sedgwick) namens Liberty, de AVB-verzekeraar van Woonbedrijf, gereageerd. Sedgwick gaf aan de aansprakelijkheid nog niet te kunnen beoordelen en in afwachting te zijn van toedrachtgegevens van Woonbedrijf.

2.1.6.
Omdat een inhoudelijke reactie op de aansprakelijkstelling ondanks meerdere rappels uitbleef, heeft [ verzoeker ] op 25 oktober 2022 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het geven van een beslissing in een deelgeschilprocedure.

2.2.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank in een deelgeschil ex artikel 1019w Rv:
1. te verklaren voor recht dat Woonbedrijf (volledig) aansprakelijk is voor de door [ verzoeker ] geleden en nog te lijden schade, voor zover het gevolg van het ongeval dat op 12 november 2021 plaatsvond in de woning aan de [ adres ] te Eindhoven;
2. te verklaren voor recht dat Liberty (volledig) vergoedingsplichtig is ter zake de door [ verzoeker ] geleden en nog te lijden schade, voor zover het gevolg van het ongeval dat op 12 november 2021 plaatsvond in de woning aan de [ adres ] te Eindhoven;
3. Woonbedrijf en Liberty hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, te betalen binnen 14 dagen na de datum van de beschikking, bij gebreke waarvan Woonbedrijf en Liberty hierover tevens de wettelijke rente zijn verschuldigd.

2.3.
Woonbedrijf heeft een verweerschrift ingediend dat strekt tot afwijzing van het verzoek van [ verzoeker ] . Volgens Woonbedrijf is de toedracht van het ongeval onduidelijk, is nadere bewijslevering noodzakelijk en leent het geschil zich daarom niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

De aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW

2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [ verzoeker ] voldoende aangetoond dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, dat dit een gevaar voor personen heeft opgeleverd die de vlizotrap betreden en dat dit gevaar zich hier heeft verwezenlijkt. De rechtbank volgt Woonbedrijf dus niet in haar stelling dat de toedracht van het ongeval onduidelijk is waardoor het geschil niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure. Woonbedrijf is aansprakelijk voor de schade die [ verzoeker ] lijdt als gevolg van het ongeval dat op 12 november 2021 plaatsvond in de woning aan de [ adres ] te Eindhoven. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

2.4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vlizotrap (als bestanddeel van de woning) een opstal is in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW zodat ook de rechtbank dit bij de beoordeling als uitgangspunt neemt.

2.4.2.
Op grond van voornoemd wetsartikel is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.

2.4.3.
Tussen partijen staat vast – het is door Woonbedrijf niet betwist – dat [ verzoeker ] bij het afdalen van de vlizotrap in de woning aan de [ adres ] ten val is gekomen en gezondheidsschade heeft opgelopen. Eveneens staat op grond van het door [ verzoeker ] overgelegde en niet betwiste fotomateriaal voldoende vast dat de vlizotrap direct na de val gebreken vertoonde, zoals een losgekomen bovenste traptrede en een losgeschoten/afgebroken knikarm.

2.4.4.
Partijen twisten in de kern over de vraag of de vlizotrap gebreken vertoonde waardoor [ verzoeker ] ten val is gekomen, of dat [ verzoeker ] mogelijk is uitgegleden en de vlizotrap beschadigd is geraakt door of tijdens zijn val.

2.4.5.
[ verzoeker ] heeft aangevoerd dat de bovenste trede van de vlizotrap afbrak toen hij de vlizotrap wilde afdalen waardoor hij achterover ten val is gekomen. [ verzoeker ] heeft deze gestelde toedracht met fotomateriaal onderbouwd. Over de door [ verzoeker ] gestelde toedracht heeft Woonbedrijf ondanks verzoeken van [ verzoeker ] voorafgaand aan deze procedure geen standpunt ingenomen. De vlizotrap is door Woonbedrijf kort na het ongeval vervangen, is door Woonbedrijf bij/na vervanging niet onderzocht en was na de aansprakelijkstelling door [ verzoeker ] niet meer beschikbaar voor onderzoek.
Op 27 oktober 2022, na indiening van het verzoekschrift door [ verzoeker ] , heeft Sedgwick alsnog een technisch rapport2 opgesteld waarin wordt ingegaan op de toedracht van het ongeval. Dat rapport houdt onder meer het volgende in:
“( … )
Op basis van de omschrijving van het voorval in de aansprakelijkstelling en de door belangenbehartiger aangeleverde foto’s, die zijn genomen direct na het voorval, merken wij het volgende op:
o de bovenste trede lijkt in één geheel losgekomen te zijn;
o op de foto is niet de volledige traptrede zichtbaar.
o de traptrede (het deel dat zichtbaar is) is niet beschadigd.
o op de foto waarbij de trede losligt is een houten restant zichtbaar, dit is waarschijnlijk afkomstig van de bovenzijde van één van beide trapbomen;
o zowel aan de linker- als de rechtertrapboom zijn aan de bovenzijde beschadigingen zichtbaar. Wij hebben geen informatie over of er direct na het voorval nog andere houtrestanten van de vlizotrap zijn gevonden.

Voor een beeld van de losgekomen trede, het restant hout en de beschadigingen aan de bovenzijde van de trapboom verwijzen wij naar de onderstaande foto’s.

o Op basis van de foto’s is het waarschijnlijk dat de traptrede aan de trapboom van de ladder is bevestigd met een (gelijmde) zwaluwstaartverbinding. Voor een beeld van de zwaluwstaartverbinding verwijzen wij naar de onderstaande foto ( … )

o De bevestiging van beide knikarmen is losgeraakt van het trapluik. De linkerknikarm staat naar boven en de rechterknikarm staat naar beneden. Bij de rechterknikarm is nog één van de schroeven zichtbaar in het bevestigingsplaatje, dat normaliter aan het trapluik is bevestigd. Voor een beeld van de knikarmen verwijzen wij naar de onderstaande foto’s. ( … )

o Zichtbaar is dat de beide veermechanismen met een schroef in de houten bekisting zijn bevestigd. Dit is opmerkelijk, omdat dit veermechanisme normaliter op een andere manier wordt bevestigd. Voor een beeld van de bevestiging van het veermechanisme verwijzen wij naar de foto’s op de volgende pagina en naar de detailtekening, waarop een gangbare bevestiging zichtbaar is. ( … )

Voorlopige conclusies

Op basis van de foto’s in het woningopleveringsrapport en de foto’s die direct na het schadevoorval zijn genomen is het voor ons niet mogelijk te reconstrueren wat er precies is voorgevallen en wat de exacte oorzaak is geweest.
Op basis van het woningopleveringsrapport kan slechts worden vastgesteld dat ten tijde van de opname op 6 mei 2021 geen bijzonderheden aan de vlizotrap zijn opgemerkt. Verzekerde heeft vanaf deze datum tot aan de datum van het schadevoorval geen verzoeken ontvangen voor reparatie van of onderhoud aan de vlizotrap.
Op basis van de omschrijving van het voorval en de aangeleverde foto’s kunnen wij evenmin beoordelen of de vlizotrap op het moment van het voorval wel of niet voldeed aan de eisen die aan een vlizotrap gesteld mogen worden. Is de bovenste traptrede losgeschoten bij het betreden en is de overige schade aan de trap het gevolg van de val van belanghebbende? Of was de vlizotrap bij het betreden al minder stabiel en zat de bevestiging van bijvoorbeeld een van de knikarmen al los, waardoor deze op het moment van het betreden van de traptrede losschoot en het trapluik is weggeklapt, waardoor de belanghebbende is gevallen, waarbij de bovenste traptrede is losgeschoten?
Opmerkelijk is evenwel de bevestiging van het veermechanisme met de schroeven in de bekisting. Het is mogelijk dat deze manier van bevestiging bij dit type vlizotrap correct is. Wij beschikken niet over de benodigde informatie over de vlizotrap om dit te kunnen controleren. Mocht de bevestiging van het veermechanisme niet juist zijn uitgevoerd is het echter nog altijd niet vast te stellen of dit enig verband houdt met het voorval.

Vervolgstappen
Om de bevestiging van de veermechanismen te controleren kan eenzelfde vlizotrap in een soortgelijke woning worden onderzocht. Mogelijk kan aanvullende informatie worden verkregen over de staat van de vlizotrap en het onderhavige voorval door aanvullende verklaringen op te nemen van de belanghebbende en de huurder.
( … )’

2.4.6.
In het rapport concludeert Sedgwick dat het voor haar niet mogelijk is te reconstrueren wat er precies is voorgevallen en wat de exacte oorzaak is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt het rapport wel voldoende de stelling van [ verzoeker ] dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die redelijkerwijs daaraan gesteld mogen worden. In het rapport wordt bevestigd dat de bovenste trede is losgekomen van de trapbomen en verder dat sprake is van een bevestiging van het veermechanisme van de knikarm die door Sedgwick opmerkelijk wordt genoemd. Dat een deskundig onderzoeksbureau de bevestigingswijze van het veermechanisme opmerkelijk noemt, duidt er op dat deze bevestigingswijze niet gebruikelijk en mogelijk onjuist is. De rechtbank stelt vast dat Woonbedrijf geen aanvullende informatie heeft aangeleverd, waaruit zou kunnen blijken dat de bevestigingswijze van het veermechanisme met schroeven in de bekisting bij het type vlizotrappen waarvan hier sprake is correct is.

De twee in het rapport genoemde mogelijke scenario’s (het losschieten van de traptrede bij het betreden en het losschieten van de knikarm bij het betreden waardoor het trapluik wegklapt, [ verzoeker ] valt en de bovenste traptrede losschiet) leiden naar het oordeel van de rechtbank beide tot de conclusie dat de vlizotrap gebrekkig was. Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW is dus niet relevant uit te zoeken welk scenario hiervan het meest aannemelijk is.

2.4.7.
Volgens mr. Zeeman bevat het rapport slechts voorlopige conclusies van Sedgwick en is met name ook de e-mailwisseling met de heer [ X ] van Sedgwick 3 van belang. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van die e-mailwisseling vast dat er na het huisbezoek van Sedgwick aan [ verzoeker ] weliswaar duidelijkere foto’s beschikbaar zijn gekomen, maar die leiden niet tot wezenlijk andere conclusies dan in het rapport zijn opgenomen. Vast staat verder dat het door Sedgwick in haar rapport aan Woonbedrijf voorgestelde vervolgonderzoek niet, althans onvoldoende heeft plaatsgevonden. Woonbedrijf heeft ter zitting bij monde van mr. Zeeman alleen genoemd dat [ verzoeker ] is uitgegleden en zich vervolgens heeft vastgegrepen aan de bovenste nog de mogelijkheid trede waardoor deze is losgeschoten van de trapbomen. Volgens mr. Zeeman is het een feit van algemene bekendheid dat een traptrede daar niet tegen bestand is en hoeft te zijn. De rechtbank volgt Woonbedrijf niet in dit betoog. De rechtbank ziet zonder (technische) onderbouwing, die ontbreekt, niet in waarom een traptrede die door middel van een gelijmde zwaluwstaartverbinding aan de trapbomen is bevestigd en volgens Sedgwick een gewicht van tussen de 150 en 175 kilo moet kunnen dragen, niet geschikt zou (moeten) zijn om je daar aan vast te grijpen indien je uitglijdt of je evenwicht verliest. Enig ander houvast dan de trapbomen of de traptreden ontbreekt immers bij vlizotrappen. Ook als de rechtbank van dit scenario uitgaat, is daarom voldoende aangetoond dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden omdat de bovenste trede naar het oordeel van de rechtbank ook in dat geval niet had mogen losschieten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gewicht van [ verzoeker ] en zijn gereedschapskist tezamen maximaal 95 kilo is geweest en dit gewicht niet zodanig is dat de bovenste trede dit niet zou moeten kunnen weerstaan. De stelling van Woonbedrijf dat er in het opleveringsrapport van de woning van 6 mei 2021 geen bijzonderheden zijn geconstateerd ten aanzien van de vlizotrap, vormt naar het oordeel van de rechtbank tegen het voorgaande onvoldoende tegenwicht. Het is zeer goed mogelijk dat een reeds bestaand gebrek aan de bovenste trede niet zichtbaar was, dat een ondeugdelijke bevestiging van het veermechanisme toen misschien over het hoofd is gezien of dat de vlizotrap nadien beschadigd is geraakt.

2.5.
De slotsom is dat de verzochte verklaring voor recht over de aansprakelijkheid ten aanzien van Woonbedrijf toewijsbaar is.

Directe actie

2.6.
[ verzoeker ] voert aan dat hij op grond van artikel 7:954 lid 1 BW kan verlangen dat Liberty, als zij tot uitkering verplicht is, die uitkering, voor zover deze strekt tot vergoeding van de door [ verzoeker ] geleden schade, aan [ verzoeker ] verricht. Daarop ziet de verklaring voor recht ten aanzien van Liberty.

2.7.
Tussen partijen staat vast dat Woonbedrijf haar aansprakelijkheidsverzekering heeft ondergebracht bij Liberty en dat het ongeval door Woonbedrijf aan Liberty is gemeld zoals bedoeld in artikel 7:941 BW. De verklaring voor recht ten aanzien van Liberty, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank daarom eveneens toewijsbaar.

Kostenbegroting

2.8.
[ verzoeker ] verzoekt op grond van artikel 1019aa Rv tot slot de totale kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 6.098,40, uitgaande van 18 arbeidsuren tegen een uurtarief van € 280,– exclusief btw. Daar dienen volgens [ verzoeker ] de griffiekosten van € 1.301,– aan te worden toegevoegd.

2.9.
Volgens Woonbedrijf moeten de door [ verzoeker ] opgevoerde kosten sterk gematigd worden omdat deze de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW volgens haar niet kunnen doorstaan. Het aantal uren oordeelt Woonbedrijf te hoog en zij merkt op dat een specificatie ontbreekt. Het griffierecht bedraagt volgens Woonbedrijf € 314,–.

2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de opgevoerde kosten zowel voor wat betreft het aantal uren als het gehanteerde tarief de redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW echter doorstaan. Anders dan Woonbedrijf oordeelt de rechtbank het totale aantal uren van 18 niet buitensporig hoog voor deze zaak. Voor het begroten van de kosten op grond van artikel 1019aa Rv jo. 6:96 lid 2 BW is niet vereist dat een specificatie wordt overgelegd. Wel voert Woonbedrijf terecht aan dat het griffierecht voor deze zaak € 314,– bedraagt en niet € 1.301,–. Het verzoek tot begroting van de kosten zal in die zin worden toegewezen.

(….)

1 Productie 7 bij verzoekschrift
2 Productie 1 bij verweerschrift
3 Productie 2 bij verweerschrift
4 Zie ook het e-mailbericht d.d. 20 december 2022 12:19 uur van de heer J. [ X ] van Sedgwick, productie 2 bij verweerschrift

Publicatie datum: 26 mei 2023 16:59:28
Bron: Bekijk

Terug