Aarts advocatuur B.V.

Verlengde Velmolen 2A
Postbus 64, 5400 AB te Uden

T(0413) 24 31 21
F(0413) 24 31 22
Einfo@aarts-advocatuur.nl

KVK-nummer: 17136255
BTW-nummer: NL810166628B01

Letselschade

Nieuws

Stalking door collega; ernstig verwijtbaar handelen werkgever tijdens ziekte, billijke vergoeding € 45.000, ziet niet op letselschade.

Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht

Kantonrechter

Zaaknummer / rekestnummer: 11626995 \ EA VERZ 25-356

Beschikking van 27 augustus 2025

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [plaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

gemachtigde: mr. F.R. Boelhouwer,

tegen

GVB EXPLOITATIE B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

verwerende partij,

hierna te noemen: GVB,

gemachtigde: mr. K. Hakvoort.

1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het verzoekschrift met producties

– het verweerschrift met producties

– de aanvullende producties van beide partijen

– de mondelinge behandeling van 16 juli 2025.

1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2De feiten
2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] 1973, is per 18 november 2004 als buschauffeur in dienst getreden bij GVB voor 36 uur per week. Haar laatste loon bedroeg € 3.438,00 bruto per maand exclusief emolumenten, waaronder vakantiegeld, vast roostertoeslag, eindejaarsuitkering en garantietoeslag, en eventuele nachttoeslag als in de nacht werd gewerkt. Op de arbeidsovereenkomst is de cao GVB van toepassing.

2.2.
[verzoekster] heeft vanaf eind 2016 tot medio 2017 een liefdesrelatie gehad met [naam 1]

2.3.
[naam 1] werkte tot januari 2018 via een uitzendbureau bij GVB.

2.4.
Het Communicatie Centrum Vervoer (hierna CCV) is de centrale verkeersleiding van GVB. Zij handelt onder meer incidenten, storingen, calamiteiten en evenementen af. Afhankelijk van de ernst van de situatie en de capaciteit op dat moment beoordeelt CCV hoe om te gaan met meldingen en of een hulpdienst moet worden ingeschakeld. CCV heeft een directe verbinding met OV Zorg. OV Zorg is verantwoordelijk voor de veiligheid van het openbaar vervoer. In het handboek personenvervoerder bus staat dat bij CCV gemeld moet worden als een medewerker politie, brandweer en/of ambulance nodig heeft, en dat ook als een medewerker in of bij een eindpunthuisje hulp nodig heeft er gebeld kan worden met CCV of het interne alarmnummer (artikel 18.3).

2.5.
Het is verboden om als buschauffeur een mobiele telefoon te hanteren.

2.6.
Binnen GVB wordt de ‘leidraad leidinggevende’ gehanteerd. Daarin staat, samengevat, onder meer dat na een ongeval, agressie- en geweldincident tegen een medewerker opvang en nazorg aan die medewerker wordt verleend, waarbij OV-zorg zorgt voor de eerste opvang en overdracht aan de teammanager, en de medewerker wordt begeleid bij het doen van aangifte.

2.7.
[verzoekster] heeft vanaf juli 2017 en in 2018 meerdere keren bij CCV melding gemaakt van stalking en bedreiging c.q fysiek geweld door [naam 1] op GVB terrein of tijdens de dienstritten op de bus.

2.8.
[verzoekster] heeft bij de politie op 9 september 2017 en 18 januari 2018 aangifte gedaan van stalking door [naam 1] [verzoekster] had vrij gekregen op 9 september 2017 om aangifte te doen.

2.9.
Op 24 april 2018 meldde [verzoekster] per e-mail aan haar leidinggevende dat [naam 1] haar opnieuw lastig viel tijdens haar dienst: (..) Zodra hij weet dat ik dienst heb kom ik hem buiten meerdere malen tegen. Voor mij uitrijden naast mij rijden laatst mij afsnijden bij marnixtraat/marnixplein en Haarlemmerweg.

2.10.
De leidinggevende verklaart over de meldingen in 2017/2018:

Ik heb van OV-zorg vernomen dat jij een aantal malen OV-zorg opgeroepen hebt. Dat ze met je mee naar huis zijn gegaan alwaar ook sprake van stalking zou kunnen zijn. Zij hebben aangegeven dat dit geen houdbare situatie voor hen was en ook zouden zij hebben aangedrongen bij jou om aangifte te doen. Volgens mij heb ik gezegd dat stalking voor GVB beschouwd werd als een zaak in de privésfeer. Ik heb een e-mail aan mijn leidinggevende waarin ik aangeef dat ik het volgende met jou besproken heb: “Ze (ktr: [verzoekster] ) zegt dat [naam 1] haar nu ook tijdens de rit lastig valt door haar af te snijden. Ze vroeg aan mij of zij hiervoor wel CCV mocht oproepen. Ik heb gezegd dat als er onveilige situaties ontstaan onder haar dienst dan moet ze CCV oproepen en OV-zorg inschakelen.”

Wat ik heb geprobeerd aan te geven is dat we de problemen die jij ondervond beschouwden als iets in de privésfeer. Om daarvoor OV-zorg meerdere malen in te schakelen is voor het bedrijf niet te doen. Ik heb natuurlijk nooit bedoeld dat jij in een gevaarlijke of bedreigende situatie geen contact mocht opnemen met CCV.

2.11.
[verzoekster] is op 5 juli 2018 uitgevallen wegens ziekte. De bedrijfsarts rapporteerde op 12 juli 2018: Ziek gemeld met medische klachten. Heeft een moeilijke periode in de prive situatie. Leidinggevende is op de hoogte. (…) bij huisarts geweest. Deze heeft haar verwezen naar een deskundig begeleider. (…) Momenteel dermate beperkt in persoonlijk en sociaal functioneren dat er nog geen inzetmogelijkheden zijn. De klachten zijn overwegend niet-werk-gerelateerd. Wel is er sprake van spanningen en agitatie: Werkneemster heeft er moeite mee dat ze zo snel naar haar ziekmelding naar het spreekuur moet komen. (…)

2.12.
[verzoekster] heeft in de periode eind 2018 – medio 2019 in stappen haar eigen werk als busschauffeur gedeeltelijk hervat tot uiteindelijk 20 uur per week.

2.13.
[naam 1] is op 8 oktober 2019 strafrechtelijk veroordeeld wegens stalking van [verzoekster] in 2017 en 2018. Hij kreeg naast een werkstraf van 180 uur onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd.

2.14.
De bedrijfsarts rapporteerde op 13 december 2019 onder meer over [verzoekster] :

Bevindingen

Werkneemster wordt momenteel onveranderd 20 uur/ week belast.
De klachten zijn niet volledig verdwenen. Heeft nog steeds moeite met teveel mensen, teveel prikkels.
Dan last van over-alertheid, prikkelbaarheid. Kost erg veel energie.
Deze prikkels zijn niet volledig te voorkomen in haar functie. Wil daaraan verder werken, maar het gaat moeizaam.
We hebben het volgende besproken:

Verdere uitbreiding is nu aan de orde: gaat uren opbouwen in eigen werk, nog niet meteen in rooster, maar bv na eigen dienst extra ritten overnemen iom leidinggevende. Daarna geleidelijk verder en meer structureel uitbreiden. Gaat intussen door met re-integratie activiteiten in spoor 2. (..)

Te verwachten re-integratiedoel

Volledige terugkeer in eigen werk is nog steeds het doelOf het haalbaar is wordt inmiddels wel onzeker, gezien de stagnatie

2.15.
De leidinggevende heeft na kennisneming van dit rapport en na overleg met het verzuimteam van GVB [verzoekster] in december 2019 opgedragen in het kader van de verdere re-integratie in plaats van busdiensten voortaan werkzaamheden als tramconducteur uit te voeren.

2.16.
In een e-mail van 19 december 2019 berichtte [verzoekster] aan haar leidinggevende:

(..) [naam 2] (bedrijfsarts) heeft jou geadviseerd om mij niet op de tram te zetten. Zo ook [naam 3] (psycholoog) zijn advies. Omdat dat in mijn geval helemaal niet goed is. Gezien ik allerlei mail verkeer krijg van de tram om daar maandag te beginnen. Kreeg ik opdracht van [naam 2] en [naam 3] om jou te bellen, met de vraag of jij gehoor geeft aan het advies. Graag een bericht terug (..)

2.17.
[verzoekster] heeft op 19 december 2019 een telefoongesprek met haar leidinggevende gevoerd. Zij heeft dat gesprek opgenomen en daarvan een transcriptie overgelegd. Daarin staat onder meer:

(..)

( [verzoekster] 🙂 Ja dus eigenlijk negeer je het advies van [naam 2] de bedrijfsarts en [naam 3] mijn behandelaar. (..)

(Leidinggevende:) het is niet zozeer negeren maar het is wel uh misschien uh het is misschien wel overrulen, maar dat weet ik niet. Weet niet precies exact wat hij geschreven heeft hoor. Maar in ieder geval ga (..)

( [verzoekster] 🙂 (…) [naam 2] en zowel [naam 3] gingen er niet vanuit dat jij mij dit antwoord zou gaan geven.

(Leidinggevende:) Ja ja uh dat hebben we zo besloten dat gaan we ook zo doorz (woord wordt onderbroken) dat zien we ook zeg maar als de beste weg voor re-integratie op dit moment. (..)

2.18.
De leidinggevende heeft [verzoekster] per e-mail van 20 december 2019 het volgende meegedeeld:

Zoals ik mondeling heb toegelicht zien wij (verzuimteam waar ik ook in zit) een opbouw in uren als conducteur op Tram op dit moment als een passende en ook de beste mogelijkheid voor jouw re-integratie. Graag zou ik daarom willen dat je gehoor geeft aan de oproep van Tram en Bureau Tijdelijk werk om per a.s. maandag 23 december te beginnen.

2.19.
[verzoekster] is op 23 december 2019 gestart met de opgedragen werkzaamheden als tramconducteur.

2.20.
Op 24 december 2019 is zij opnieuw volledig uitgevallen wegens ziekte. Op 3 februari 2020 heeft het UWV een deskundigenoordeel afgegeven waaruit blijkt dat werken op de tram geen passend werk was. Het UWV oordeelde ook dat [verzoekster] niet geschikt was voor haar eigen functie.

2.21.
Op 7 april 2020 heeft het UWV een deskundigenoordeel afgegeven. Daarin staat dat GVB onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. De arbeidsdeskundige rapporteerde daartoe dat GVB in de periode juni 2019 tot dan toe onvoldoende heeft meegewerkt aan de re-integratie van [verzoekster] .

2.22.
[verzoekster] is medio mei 2020 weer aan het werk gegaan. Na overleg is zij teruggeplaatst in haar eigen werk als buschauffeur voor 20 uur, met een marge van 22 uur per week.

2.23.
Op 19 juni 2020 rapporteerde de arbeidsdeskundige in het kader van de WIA beoordeling over de re-integratie-inspanningen. Er was sprake van een bevredigend resultaat. Daarnaast werd vastgesteld dat zij 38,65% arbeidsongeschikt was en beperkt geschikt voor eigen werk. Vanwege haar beperkingen werd geconcludeerd dat [verzoekster] nooit ’s avonds na 18 uur en niet ’s nachts kan werken en qua uren gemiddeld ongeveer 4 uur per dag inzetbaar is met een marge tot 4,5 uur per dag, met een gemiddelde van 20 uur per week met een marge tot 22 uur per week.

2.24.
Bij beslissing van 30 juni 2020 kende het UWV aan [verzoekster] een WGA-uitkering toe per einde wachttijd op 2 juli 2020

2.25.
[verzoekster] is in dienst gebleven bij GVB. Zij bleef haar eigen werk als buschauffeur in beperkte vorm uitvoeren met een aangepast rooster.

2.26.
Bij brief van 26 mei 2023 heeft GVB [verzoekster] , na verzet van [verzoekster] en uitvoerige discussie daarover, medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst door GVB eenzijdig is aangepast vanwege de beperkte inzetbaarheid naar 18 uur per week. [verzoekster] ontving een gedeeltelijke transitievergoeding.

2.27.
Per 1 juni 2023 is [verzoekster] opnieuw volledig wegens ziekte uitgevallen.

2.28.
Na medisch onderzoek heeft Amsterdam UMC bij brief van 1 augustus 2023 een post traumatische stress stoornis (PTSS) bij [verzoekster] geconstateerd, en is vastgesteld dat deze ziekte is veroorzaakt door de stalking. De PTSS is als beroepsziekte aangemerkt.

Volgens de onderzoekers is de relatie met het werk evident omdat de belaging ook op het werk plaatsvond.

2.29.
GVB heeft bij brief van 16 april 2024 erkend dat de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] is aan te merken als ‘arbeidsongeschiktheid tijdens en door het werk’ als bedoeld in artikel 14.4 van de cao GVB. Dit had tot gevolg dat [verzoekster] met terugwerkende kracht recht kreeg op volledige loondoorbetaling, en na einde dienstverband aanspraak maakte op een aanvullende uitkering tot 95% van het laatste (pensioengevende) jaarinkomen. Ook kan zij premievrij pensioen opbouwen.

2.30.
Bij brief van 17 juni 2024 is op verzoek van [verzoekster] de eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst door GVB teruggedraaid. Meegedeeld is dat dit inhoudt dat de wachttijd is verlopen en dat GVB zal overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

2.31.
GVB heeft op 3 december 2024 na een op 29 november 2024 verkregen toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. GVB heeft een transitievergoeding betaald van € 36.877,15.

2.32.
De arbeidsovereenkomst van GVB met [verzoekster] is op 30 januari 2025 geëindigd. Zij ontvangt sindsdien 95% van haar laatste jaarinkomen conform artikel 14.13 van de cao.

2.33.
[verzoekster] heeft GVB op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor de letselschade die zij stelt te hebben geleden door toedoen van het GVB. Op 17 juli 2024 heeft de verzekeraar erkend dat [verzoekster] in de periode oktober 2017 en juni 2018 te weinig steun van GVB heeft gekregen en GVB pro actiever had moeten zijn toen bij haar bekend was dat [verzoekster] onder werktijd werd lastig gevallen, ook al vloeide dit lastigvallen voort uit een privékwestie in de relationele sfeer. Vooruitlopend op overleg over een minnelijke regeling is bij wijze van voorschot op smartengeld door de verzekeraar een bedrag van € 2.500,- aan [verzoekster] toegekend.

3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen van € 275.000,- met rente en veroordeling van GVB in de proceskosten. Het verzoek is gebaseerd op van artikel 7:682 lid 1 onder c BW. [verzoekster] voert daartoe aan dat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van GVB. [verzoekster] is van mening dat de ernstige verwijten zowel zien op het ontstaan als de verslechtering van haar ziekte en het niet voldoen aan de verplichtingen van GVB in het kader van de re-integratie. Volgens [verzoekster] zou de stalking eerder zijn opgelost, althans beperktere gevolgen voor haar gezondheid hebben gehad, als GVB pro-actiever was opgetreden en meer zou hebben gedaan aan de re-integratie.

3.2.
GVB voert verweer en voert aan dat het verzoek moet worden afgewezen. Op de standpunten van partijen wordt hierna voor zover relevant verder ingegaan.

4De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verzoekster] recht heeft op een billijke vergoeding gebaseerd op artikel 7:682 lid 1 sub c BW. Die vergoeding kan op grond van dit wetsartikel worden toegekend indien de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid geldt een hoge drempel. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt deze drempel overschreden. Het moet evident zijn dat het tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen van de werkgever als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3 blz 34). Een oorzakelijk verband tussen de arbeidsongeschiktheid en het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever is niet noodzakelijk (Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, C (MvA), p. 113).

4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] recht heeft op een billijke vergoeding. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

De stalking

4.3.
[verzoekster] heeft tijdens haar diensttijd bij GVB vanaf eind 2016 tot medio 2017 een liefdesrelatie gehad met [naam 1] werkte tot januari 2018 ook bij GVB via een uitzendbureau. [verzoekster] heeft de relatie met [naam 1] medio 2017 verbroken. [naam 1] heeft [verzoekster] vanaf augustus 2017 gedurende een jaar gestalkt. [naam 1] is in 2019 strafrechtelijk voor die stalking veroordeeld. De stalking heeft zich deels op het werk afgespeeld.

4.4.
[verzoekster] voert aan dat zij vaak bij GVB heeft gemeld dat [naam 1] haar tijdens haar werk als buschauffeur en op diverse manieren lastig viel, onder meer door haar op te wachten in de garage van het GVB en haar bij en in het eindpunthuisje te bedreigen en/of fysiek geweld te plegen. [verzoekster] zegt dat zij meldingen met die inhoud heeft gedaan bij CCV op 7-8 augustus 2017, 8 september 2017, 3 oktober 2017 en 15 januari 2018 en CCV daarbij ook om hulp heeft gevraagd. Zij zegt telkens duidelijk te hebben gemaakt dat zij zich niet veilig voelde op het werk. GVB zegt die meldingen en de precieze inhoud daarvan niet te kunnen bevestigen, omdat die informatie niet meer beschikbaar is. Dit is opmerkelijk. Aangenomen mag worden dat CCV meldingen geregistreerd en bewaard worden gelet op de gevoelige aard en uit preventieoogpunt. Daar mocht [verzoekster] in ieder geval vanuit gaan. Dat [verzoekster] onder deze omstandigheden bewijs van de meldingen en de inhoud daarvan zou moeten leveren, zoals GVB in haar verweer suggereert, gaat te ver. De overgelegde correspondentie maakt voldoende aannemelijk dat meldingen met de inhoud zoals door [verzoekster] weergegeven bij CCV zijn gedaan. Ook mag worden aangenomen dat de leidinggevende telkens van de meldingen op de hoogte is gesteld. Voorzover GVB dit betwist wordt daaraan voorbij gegaan. Dit zou afwijken van hetgeen volgens de leidraad leidinggevende (zie 2.6) gangbaar is. Dat de leidinggevende van de situatie op de hoogte was blijkt ook wel uit de overgelegde correspondentie.
Dat de meldingen niet in het functioneringsgesprek met [verzoekster] van oktober 2017 zijn besproken vormt geen aanwijzing van het tegendeel. [verzoekster] heeft hierover op de zitting verklaard dat de leidinggevende toen niet over de meldingen wilde praten omdat hij het een privéaangelegenheid vond. Dit is door GVB onvoldoende inhoudelijk betwist.

4.5.
[verzoekster] is na haar eerste melding in augustus 2017 door OV Zorg opgevangen en naar huis begeleid. OV Zorg heeft ook enige tijd bij de woning van [verzoekster] gepost. Naar aanleiding van een tweede melding in september 2017 heeft OV Zorg [verzoekster] opnieuw bijgestaan en haar naar huis begeleid.

4.6.
[verzoekster] betoogt dat zij kort na de tweede melding van haar leidinggevende te horen kreeg dat zij CCV niet opnieuw mocht inschakelen als zij weer door [naam 1] zou worden lastig gevallen. Dit zou volgens [verzoekster] door GVB als een privékwestie worden beschouwd waar het CCV niet voor is bedoeld. GVB betwist dat [verzoekster] een verbod is opgelegd om CCV opnieuw in te schakelen, maar stelt wel dat [verzoekster] terughoudend moest zijn met melding doen en dat zij niet iedere keer dat [naam 1] haar lastig viel CCV kon inschakelen, ook al omdat CCV daarvoor de capaciteit niet heeft.

4.7.
Opmerking verdient dat GVB [verzoekster] vanaf oktober 2017 geen algeheel verbod heeft opgelegd om nieuwe meldingen bij CCV te doen, zoals [verzoekster] stelt. De weergave van de gesprekken van [verzoekster] met haar leidinggevenden, die blijkt uit de overgelegde correspondentie en verklaring van de leidinggevende (zie 2.10) maken dit voldoende aannemelijk. [verzoekster] mocht melding doen van gevaarlijke (verkeers)situaties tijdens de dienst. Wat GVB wel kan worden verweten is dat zij [verzoekster] teveel heeft beperkt in het doen van meldingen.

4.8.
Voldoende aannemelijk is dat de meldingen betrekking hadden op het bedreigen/lastig vallen in de GVB-garage en andere locaties op GVB terrein, zoals in/bij het eindpunthuisje. [verzoekster] meldde dat zij zich vanaf eind 2017 voortdurend onveilig voelde op het werk. Dit had voor GVB een duidelijk signaal moeten zijn om onderzoek in te stellen naar (de juistheid c.q. aard en ernst) van de meldingen. Het ging immers om meldingen over ongewenst gedrag op locaties waar GVB voor een veilige werkomgeving moet zorgen. Dit onderzoek is ten onrechte uitgebleven. Een gesprek met collega’s die mogelijk getuige waren geweest van ongewenst gedrag is uitgebleven. Dit terwijl collega’s de meldingen van [verzoekster] op punten konden bevestigen, zoals blijkt uit de later ten behoeve van de aangifte overgelegde getuigenverklaringen die [verzoekster] op eigen initiatief heeft verzameld.

4.9.
[naam 1] werkte tot januari 2018 via een uitzendbureau bij GVB. GVB had de mogelijkheid om [naam 1] aan te spreken op onwenselijk gedrag. Dat heeft GVB ten onrechte niet gedaan. Ook toen [verzoekster] na beëindiging van de werkzaamheden van [naam 1] in januari 2018 meldde dat [naam 1] op GVB-terrein bleef komen en haar daar lastig viel heeft GVB zich ten onrechte passief opgesteld. Adequate maatregelen zijn uitgebleven, zoals instructies aan collega’s, ophangen van affiches om op te letten, of extra toezicht op de GVB locaties die [verzoekster] aanwees. Het is begrijpelijk dat [verzoekster] zich door GVB in de steek gelaten voelde, en haar gevoel van onveiligheid door de houding van GVB werd versterkt.

GVB heeft tot haar verweer aangevoerd dat maatregelen tegen [naam 1] zijn uitgebleven omdat de leidinggevende op de werkvloer van [naam 1] ‘andere geluiden’ hoorde en de leidinggevende zelf geen enkele keer getuige was geweest van wangedrag en ook geen meldingen hierover van collega’s ontving. Dit rechtvaardigt niet de passieve opstelling van GVB. Wat die ‘andere geluiden’ waren is niet toegelicht. Waarom [naam 1] door de leidinggevende niet serieus is ondervraagd over de meldingen blijft onduidelijk.

4.10.
GVB heeft aangevoerd dat zij [verzoekster] heeft geadviseerd aangifte te doen bij de politie. Voorzover zij heeft willen betogen dat de bemoeienis van GVB daarmee ophield heeft zij ongelijk. GVB had [verzoekster] moeten ondersteunen zoals in de leidraad staat (zie 2.6) GVB stelt dat het niet gebruikelijk is dat de leidinggevende meegaat en dat met het woord ‘begeleiding’ in de leidraad niet letterlijk wordt bedoeld ‘vergezellen naar een aangifte’, maar ondersteuning in de zin van ‘in staat stellen tot’ het doen van aangifte. Deze beperkte interpretatie valt niet uit de leidraad af te leiden. Bovendien is van ondersteuning in de zin van faciliteren en/of raadgeven ook geen sprake geweest. [verzoekster] heeft vrij gekregen om aangifte te doen, en daar is de hulp van GVB bij gebleven.

4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat GVB wat betreft de meldingen over stalking op meerdere punten een verwijt valt te maken. Zij heeft ten onrechte geen onderzoek naar de meldingen gedaan, is niet (serieus) met [naam 1] over de meldingen in gesprek gegaan, heeft geen instructies gegeven op de werkvloer, heeft [verzoekster] te veel heeft beperkt in het doen van meldingen en onvoldoende ondersteuning geboden bij de aangifte.

Re-integratie op de tram

4.12.
GVB maakte in december 2019 een plotselinge ommezwaai met betrekking tot de aanpak van de re-integratie van [verzoekster] . Omdat uitbreiding van de werkzaamheden als buschauffeur tot meer dan halve dagen stagneerde, werd besloten dat [verzoekster] moest gaan re-integreren als conducteur op de tram. Deze gewijzigde aanpak werd niet door de bedrijfsarts geadviseerd. De medische rapportage tot dan toe ging uit van verdere re-integratie op de bus. Daarover was specifiek geadviseerd. [verzoekster] heeft de leidinggevende hier uitdrukkelijk per e-mail op gewezen en daarover ook telefonisch contact met hem gehad. [verzoekster] heeft op de zitting verklaard dat zij met haar behandelend psycholoog over de gewijzigde visie van GVB heeft gesproken, dat de psycholoog het daarmee niet eens was en vervolgens met de bedrijfsarts contact heeft opgenomen. De bedrijfsarts zou op zijn beurt een e-mail aan de leidinggevende hebben gestuurd waarin stond dat het niet goed was [verzoekster] in te zetten op de tram. GVB zegt die e-mail van de bedrijfsarts niet te kennen omdat de leidinggevende de correspondentie daarover niet heeft bewaard. Toch moet het ervoor worden gehouden dat die e-mail met een negatief advies daadwerkelijk aan de leidinggevende is gestuurd. De inhoud van het gesprek zoals dat blijkt uit de transcriptie maakt dit voldoende aannemelijk. De leidinggevende heeft dit advies daarna naar eigen zeggen ‘overruled’, zoals blijkt uit de transcriptie (zie 2.17). Het doorzetten van de eigen aanpak terwijl bekend is dat er medische bezwaren tegen bestaan kan GVB ernstig worden verweten. Daarbij weegt mee dat [verzoekster] door haar ziekte psychisch kwetsbaar was en slecht kon omgaan met spanningen en conflicten. Dat wist GVB. Die spanningen werden door toedoen van GVB vergroot. Dit heeft het gebrek aan steun dat [verzoekster] van GVB ervaarde verder verminderd. Na één dag in de niet passende werkzaamheden is [verzoekster] vervolgens opnieuw uitgevallen.

Re-integratie-inspanningen juni 2019 – maart 2020

4.13.
[verzoekster] heeft ook daarna onvoldoende hulp van GVB gekregen bij haar re-integratie. De arbeidsdeskundige heeft op 6 april 2020 vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van GVB in de periode juni 2019 – april 2020 onvoldoende waren. GVB heeft volgens het rapport nagelaten andere mogelijkheden dan het eigen werk beter te onderzoeken in spoor 1, zoals de functie medewerker materiaalvoorziening, taken uit verschillende functies niet samengevoegd, en [verzoekster] ten onrechte bij OCC niet meer werkervaring laten opdoen dan alleen een snuffelstage van twee dagen.

Hoewel later in het kader van de WIA aanvraag is geoordeeld dat de re-integratie- inspanningen (alsnog) voldoende waren en het UWV geen loonsanctie heeft opgelegd heeft dit begrijpelijk de frustratie bij [verzoekster] en het gevoel van tegenwerking versterkt.

Ingewikkelde loonstroken

4.14.
GVB betaalde als eigenrisicodrager na einde wachttijd het loon door, conform de cao. Het loon en de WGA uitkering waren afhankelijk van de feitelijk gewerkte uren, waardoor er periodiek correcties op de loonstroken plaatsvonden. Omdat GVB een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor [verzoekster] had afgesloten werden het loon daarnaast aangevuld met ABP en IPAP uitkeringen. Dit kon ook tot correcties op de loonstroken leiden toen die uitkeringen vanaf 1 september 2022 rechtstreeks aan [verzoekster] werden uitbetaald. Daar kwam bij dat de digitale loonstroken uit kostenbesparing niet overeen kwamen met de papieren loonstroken. Over de mogelijke wijzigingen en terugvorderingen is [verzoekster] vooraf niet geïnformeerd. Nadat zij om toelichting had gevraagd is de informatievoorziening aanvankelijk slechts mondjesmaat verstrekt.

[verzoekster] heeft verklaard dat zij voortdurend in angst leefde dat haar inkomen door het UWV als te hoog zou worden aangemerkt met verlies van haar WGA uitkering tot gevolg. Zij was voor 38,65% arbeidsongeschikt verklaard en zat telkens mogelijk net ‘op het randje’. Inzicht in de loonstroken was voor haar van groot belang.

4.15.
Of die angst voor verlies van uitkering reëel was, kan in het midden blijven. Voldoende aannemelijk is dat de loonstroken door de vele complicaties voor een gemiddeld werknemer als [verzoekster] onmogelijk te begrijpen waren. Daar komt bij dat [verzoekster] steeds groter wantrouwen tegen GVB ontwikkelde als gevolg van het ervaren gebrek aan steun en begeleiding. GVB had op eigen initiatief veel eerder adequate ondersteuning moeten aanbieden, zoals bijvoorbeeld vroegtijdige inzet van een door GVB betaalde onafhankelijk financiële expert, zoals zij later wel heeft gedaan. Ook hiervan valt GVB een verwijt te maken

Conclusie

4.16.
Het gebrek aan ondersteuning dat GVB valt te verwijten in de tijd dat [verzoekster] werd gestalkt, in combinatie met de gewijzigde aanpak van de re-integratie in strijd met het medisch advies, de onvoldoende inspanningen op het gebied van re-integratie in de periode daarna, en het gebrek aan tijdige ondersteuning bij het begrijpelijk maken van de loonstroken, alles in onderling verband beschouwd, leiden tot de conclusie dat GVB ernstig verwijtbaar heeft gehandeld waardoor de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] uiteindelijk als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
GVB heeft zich gedurende een lange periode onvoldoende empathisch en onvoldoende pro-actief opgesteld. Hoewel het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid, de PTSS als gevolg van stalking, GVB niet kan worden verweten, heeft zij [verzoekster] veel te weinig gesteund in een voor [verzoekster] zware periode van kwetsbare psychische en mentale gesteldheid. Daardoor heeft zij bijgedragen aan de uitval van [verzoekster] en de stagnatie van het herstel. [verzoekster] heeft zich daardoor terecht onvoldoende gehoord en gesteund gevoeld door GVB.

4.17.
Bij het voorgaande verdient kanttekening dat de houding van [verzoekster] niet heeft bijgedragen aan betere arbeidsrechtelijke verhoudingen. Uit de correspondentie blijkt dat zij geen blad voor de mond nam. De wijze van communiceren van [verzoekster] was op momenten confronterend en niet passend. Zo uitte zij haar ongenoegen niet alleen tegen haar leidinggevende, maar betrok in de e-mailcorrespondentie ook andere medewerkers, waaronder de interim directeur van GVB.

4.18.
[verzoekster] heeft GVB andere verwijten gemaakt. Deze zijn – tegenover de gemotiveerde betwisting door GVB – onvoldoende onderbouwd. Deze verwijten blijven hier buiten bespreking.

De billijke vergoeding

4.19.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd.1 De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en de vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar mag wel preventief werken.

4.20.
De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 45.000,00 bruto.

Voldoende aannemelijk is dat zonder het ernstig verwijtbaar handelen van GVB het dienstverband nog tot de pensioengerechtigde leeftijd van [verzoekster] zou hebben voortgeduurd gelet op de lange duur van het dienstverband tot aan de opzegging. Van belang is dat [verzoekster] vanaf einde dienstverband aanspraak maakt op doorbetaling van 95% van haar laatste inkomen, alsmede premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. Er is aldus sprake van een beperkt inkomensverschil.

Onduidelijk is hoe lang [verzoekster] nog recht blijft houden op een WIA uitkering. Of zij daarna weer een baan zal kunnen vinden met hetzelfde inkomen is twijfelachtig. Het risico van terugval in inkomen wordt in de vergoeding meegenomen.

[verzoekster] heeft aangevoerd dat zij haar huis in 2019 door de opstelling van GVB heeft moeten verkopen omdat ze mede door de onjuiste voorstelling op de loonstroken bang was de lasten in de toekomst niet meer te kunnen dragen. De financiële schade die zij zegt hierdoor te hebben geleden is niet betrokken bij de vaststelling van de vergoeding. De verkoop van het huis staat in te ver verwijderd verband met de verwijten die GVB zijn te maken.

In de vergoeding zit niet mede begrepen een bedrag wegens letselschade.

Bij de vaststelling van de vergoeding wordt rekening gehouden met de duur en ernst van de hiervoor besproken verwijten die GVB treffen.

4.21.
GVB zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 45.000,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.

4.22.
De proceskosten komen voor rekening van GVB, omdat GVB overwegend ongelijk krijgt en sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GVB. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.243,50 (€ 90,00 aan griffierecht, € 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 67,50 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5De beslissing
De kantonrechter

5.1.
veroordeelt GVB om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 45.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de gehele betaling,

5.2.
veroordeelt GVB in de proceskosten van € 1.243,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als GVB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,

5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad2,

5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, bij diens afwezigheid ondertekend door mr. I.M. Bilderbeek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.

1Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).

2Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.

Publicatie datum: 5 september 2025 10:08:24
Bron: Bekijk

Terug