Nieuws
Gemeente niet aansprakelijk voor kuil in weg bij onbewaakte spoorwegovergang.
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/534106 / HA ZA 13-75
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
[eiser 1],
voor zichzelf, alsmede in zijn hoedanigheid van bevoegd vertegenwoordiger van [eiser 2] en [eiser 3],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. C.B. Vreede te Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LOCHEM,
zetelend te Lochem,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Bosman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] en de Gemeente genoemd worden.
1 De procedure
- –de dagvaarding van 4 januari 2013 met producties,
- –de conclusie van antwoord met producties,
- –het tussenvonnis van 22 mei 2013 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- –het proces-verbaal van comparitie van 23 september 2013 met de daarin genoemde
stukken, waaronder een USB stick.
2 De feiten
“(…)
Aangetroffen kuil in wegdek
Vanuit de rijrichting van de personenauto gezien was in het onverharde deel, grenzend aan het verharde deel van de weg een kuil aanwezig. (…)
Mogelijk effect van de kuil
Niet uitgesloten kan worden dat de bestuurster van de personenauto, vanuit stilstand voor de spoorwegovergang, eerst heeft gekeken of er een trein naderde. Het is niet uit te sluiten dat ze daarbij met een voorwiel of achterwiel in die kuil heeft gestaan. Dit kan behoorlijk belemmerend hebben gewerkt op het optrekken voor de passage van de spoorwegovergang. Dit kan er dan toe hebben geleid dat veel tijd verstreek bij dat optrekken, omdat het niet middelijk lukte op te trekken. Hierbij in acht genomen dat het wellicht kon leiden tot afslaan van de motor. Een verlies van 10 seconden of meer is denkbaar. Een eerdere waarneming dat oversteken veilig mogelijk was, kan daardoor volledig veranderen en leiden tot een botsing.
(…)”
“(…)
Beknopte ongevalsbeschrijving
(…) Het betrof een verkeersongeval bij daglicht op een droog wegdek (het wegdek bestond uit meerdere materialen zoals klinkers, beton, zand en grind) en het was droog weer. (…) Direct voor de verharding (klinkers) zat een lichte verzakking (kuil) in het wegdek. (…)”
“(…)
I – INLEIDING
Op zondagavond 5 september 2010 (omstreeks 18:20 uur) vond er in de gemeente Lochem op het treinbaanvak [(…)], ter hoogte van de overweg in [plaats], een aanrijding plaats waarbij betrokken waren:
1. Een personenauto van het merk Volkswagen, type Touran, voorzien van het kenteken [(…)], bestuurd door [naam 1];
2. Een spoorvoertuig, zijnde een reizigerstrein van de vervoerder “Syntus”, (…) bestuurd door [naam 5].
(…)
IV – ONGEVALPLAATS
Op 12 november 2010 heb ik de plaats van het ongeval bezichtigd. Daarbij waren tevens aanwezig: [naam 6] en [naam 7] (van het advocatenkantoor [(…)]), de heer [eiser 1] en de heer [naam 8] (laatstgenoemde alleen gedurende bepaalde momenten om verschillende zaken aan te wijzen c.q. te verduidelijken). (…)
XIII – ANALYSE
(…)
vermijdbaarheid
[eiser 1]
Als [naam 1] vanuit stilstand de laatste 5,0 à 5,5 meter versnellend heeft afgelegd zal zij vanuit haar nog stilstaande positie een zicht in de richting van [plaats] hebben gehad (…). Vanuit die positie heeft de trein kunnen zien naderen over een afstand van meer dan 500 meter.
Voor het laatste deel van de optrekmanoeuvre heeft zij slechts 1,5 à 2,5 seconden nodig gehad.
In dat tijdsbestek heeft de trein een afstand afgelegd van ca. 45 à 75 meter. Dit laat vaststellen dat [naam 1] op het moment dat zij ging optrekken de naderende trein goed gezien moet kunnen hebben.
Door haar optrekmanoeuvre uit te stellen zou zij in de gelegenheid zijn geweest om de trein voorrang te verlenen en zodoende de aanrijding te voorkomen.
[naam 5]
Op ca. 1,5 à 2,5 sec. vóór het botsmoment reed [naam 5] met een snelheid van ca. 108 à 112 km/u (= 30 à 31/m/s).
Het front van de trein was toen 45 à 75 meter van de botsplaats verwijderd. De stopweg (remmen en reageren) vanuit de zojuist genoemde snelheid bedraagt ca. 405 à 434 meter. Het zal meteen duidelijk zijn dat [naam 5] in de gegeven omstandigheden geen (enkele) mogelijkheid heeft gehad om de aanrijding te voorkomen (…).
Bij nadering van het voorsein 24 reed [naam 5] sneller (124 km/u en misschien nog sneller) dan is toegestaan op dat baanvak (120 km/u).
(…)
Situatie Overgang/Toegangsweg
Tijdens de bezichtiging d.d. 12 november 2010 liet [naam 8] de plaats zien waar destijds de kuil was gesitueerd.
(…)
Als er vanuit moet worden gegaan dat de diepte van de kuil minimaal 10 cm is geweest (en vanaf het fotomateriaal lijkt dat geen verkeerde schatting, mede gezien het gegeven dat een spoorbiels ongeveer 15 cm hoog is) leidt deze waarde bij het CROW (Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) naar een kwalificatie van “Ernstig” omdat de gemeten afstand van de desbetreffende oneffenheid groter dan of gelijk is aan 3 cm (…)
Oorzaak ongeval
Tussen het passeren van voorsein 24 en de overweg in [plaats] is een afstand gelegen van ca. 490 à 495 meter. Daar zal de trein (volgens de snelheden uit de ARR [Automatische Rit Registratie, rb]) een tijd voor nodig hebben gehad van ca. 15 à 17 seconden.
Voor het optrekken vanuit stilstand over een afstand van ca. 15 à 20 meter (ruim voldoende om de spoorbaan weer vrij te maken) zal [naam 1] ongeveer 3 à 5 seconden nodig hebben gehad. Als [naam 1] de trein heeft zien naderen toen deze zich ter hoogte van het voorsein 24 bevond, zou er nog (ruim) voldoende gelegenheid zijn geweest om (zonder problemen) de spoorwegovergang over te steken.
De problemen kunnen wel ontstaan zijn als tijdens het optrekken vanaf de helling en met het linkervoorwiel in de kuil de motor is afgeslagen en [naam 1] deze opnieuw had moeten starten. Daarmee zou kostbare tijd verloren kunnen zijn gegaan. (…)”
“(…)
5 ANALYSE
Is de kuil überhaupt doorreden?
(…)
Naar mijn oordeel is het (…) helemaal niet zeker dat een of beide linkerwielen door de kuil zijn gereden. En daarmee staat dus ook niet vast dat de auto in de kuil is komen vast te zitten.
(…)
Welke rol kan een dergelijke kuil hebben gespeeld?
(…)
Een nadere beschouwing van de specificaties leert (…) dat een Volkswagen Touran als onderhavige (…) standaard is voorzien van ESP, EDS en ASR. (…) Met deze systemen zou het (…) niet denkbaar moeten zijn dat (…) de controle van de auto bij het optrekken werd verloren omdat deze na het verlaten van de kuil met relatief hoog toerental de overweg ‘opschoot’.(…) Van een extreem spinnend voorwiel kan in theorie (…) geen sprake zijn geweest. (…) Maar theorie is natuurlijk mooi, praktijk is belangrijker. Teneinde daar meer duidelijkheid over te krijgen, heb ik een aantal rijproeven uitgevoerd met een soortgelijke Volkswagen Touran.
(…)
Bij alle proeven vertrekt het linker voorwiel vanuit een kuil die qua afmetingen ‘vergelijkbaar’ is met onderhavige kuil. Omdat vooral het worstcase scenario van interesse is, zijn de op alle locaties van nature al aanwezige kuilen wat vergroot/uitgediept tot ongeveer 10 cm diepte.
(…)
De belangrijkste bevindingen bij deze proeven kunnen als volgt worden samengevat.
(…)
d) (…) er [kan] inderdaad/toch enige wielslip optreden. (…) de systemen reageren op wielslip en proberen die slip vervolgens zo snel mogelijk te elimineren. (…) Een scenario waarbij de auto langdurig met een spinnend wiel in de kuil heeft gestaan, ineens grip krijgt en vervolgens met een hoog toerental en slippende wielen ongecontroleerd en in één beweging de overweg opschiet, is (…) ondenkbaar.
Het hiervoor onder d) genoemde betekent echter niet dat het niet mogelijk is dat de auto van [naam 1], vanuit stilstand in de kuil, in één beweging c.q. ‘als een duveltje uit een doosje’ de 4,7 m. richting de botspositie heeft afgelegd. Naar mijn oordeel moet er in zo’n geval echter sprake zijn geweest van een bedoeling om in één beweging door te rijden. Als ze die bedoeling niet had, dan had het ook niet hoeven gebeuren. Hoe groot de eventuele problemen in de kuil ook zijn geweest, een ‘onbedoeld doorschieten’ had ze kunnen voorkomen door het gas los te laten. In dat geval zou haar auto (…) vrijwel direct zijn stilgevallen en vervolgens zeer waarschijnlijk zijn teruggerold tot in (of zelfs voorbij) de kuil. (…)
De maximale hinder die volledig aan de kuil kan worden toegeschreven, kan mijns inziens worden gedefinieerd als: de kans op een afslaande motor, gevolgd door het opnieuw stilvallen in de kuil, en het weer van voor af aan moeten beginnen.
Ten aanzien van de wijze waarop en de snelheden waarmee de auto en de trein tegen elkaar zijn gebotst, kan ik me in grote lijnen vinden in de stellingen en conclusies van de politie en de heer [naam 4]. (…)
Hiervoor heb ik toegelicht dat er, als de auto inderdaad in één beweging de overweg is opgeschoten, aan de zijde van [naam 1] dan ook sprake moet zijn geweest van een bedoeling om in één beweging door te rijden.
Op basis van het vorenstaande kan ik niet anders concluderen dan dat [naam 1], voorafgaand aan haar beslissing om door te rijden, kennelijk heeft verzuimd om (al dan niet nogmaals) naar rechts te kijken. Dit is naar mijn oordeel de feitelijke oorzaak geweest voor het ontstaan van het ongeval. (…) In het worstcase scenario is haar auto als gevolg van de kuil één of meerdere keren afgeslagen en weer in diezelfde kuil tot stilstand gekomen. Voorafgaand aan iedere nieuwe poging, had zij echter opnieuw naar rechts moeten kijken. Als zij dat had gedaan, dan had zij dit ongeval zeker kunnen voorkomen. In het voor [naam 1] ‘meest gunstige’ geval is haar aandacht voor een eventueel naderende trein gaandeweg verslapt als gevolg van de mislukte optrekpoging(en). Het veronderstelde mislukken van de optrekpoging(en) kan aan de kuil worden toegeschreven. De vraag in hoeverre dit ook geldt voor de (mogelijke) verslapping van haar aandacht, is vooral een juridische kwestie en daarover meen ik me verder niet te moeten uitlaten.
(…)”
3 Het geschil
[eiser 1] vordert – samengevat – en zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat de Gemeente op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en/of artikel 6:162 BW jo. artikel 6:108 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] en de dochters als gevolg van het ongeval lijden, hebben geleden en zullen lijden;
b. een verklaring voor recht dat de Gemeente op grond van artikel 6:174 BW en/of artikel 6:162 BW jo. artikel 6:107 lid 1 sub b BW aansprakelijk is voor de schade die de dochters als gevolg van het ongeval lijden, hebben geleden en zullen lijden;
c. een verklaring voor recht dat de Gemeente op grond van artikel 6:174 BW en/of artikel 6:162 BW jo. artikel 6:106 lid 1 sub b BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen van het ongeval lijdt, heeft geleden en zal lijden;
d. veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 435.222,00 aan door [eiser 1] geleden schade wegens gederfd levensonderhoud en € 16.809,95 aan voldane begrafeniskosten, beide posten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
e. veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de door de dochters geleden en te lijden schade wegens gederfd levensonderhoud, te weten een bedrag van € 203.983,00 respectievelijk € 223.654,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
f. veroordeling van de Gemeente tot betaling van de door de dochters geleden immateriële schade, te weten een bedrag van twee maal € 12.868,00 (in totaal € 25.736,00), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
g. veroordeling van de Gemeente tot betaling van de door [eiser 1] geleden shockschade, te weten een bedrag van € 12.625,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 septmeber 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
h. veroordeling van de Gemeente in de door [eiser 1] gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 13.073,21 en € 7.485,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
i. veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
j. veroordeling van de Gemeente in de nakosten.
4 De beoordeling
Opstal in de zin van artikel 6:174 BW?
Gevaarzettend gebrek in de weg?
Het gevaar dat zich hier heeft verwezenlijkt, bestaat er blijkens de stelling van [eiser 1] uit dat automobilisten, op het moment dat zij de overweg willen oversteken, worden gehinderd door de kuil, waardoor hun aandacht verslapt voor een mogelijk naderende trein.
De Gemeente stelt dat het voor automobilisten duidelijk kenbaar is dat zich op die plek een kuil bevindt en dat zij, wanneer zij in de kuil stilstaan, hun rijgedrag dienen aan te passen.
De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van [eiser 1] dat er een verhoogde onderhoudsverplichting gold voor het gedeelte van [plaats], dat vlak vóór de overweg is gelegen en acht de in r.o. 4.5 vermelde gezichtspunten leidend. De genoemde gezichtspunten wijzen in onderhavige zaak in uiteenlopende richting en bieden daardoor geen uitsluitsel. Ook wanneer juist is dat een kuil in de weg met een omvang als de onderhavige het gevaar kan opleveren dat de aandacht van een automobilist voor een naderende trein (tijdelijk) verslapt, is kenmerkend voor deze zaak dat het gevaarzettend optrekken van [naam 1] mede conditio sine qua non is geweest voor het ongeval.
De rechtbank ziet in het geheel van factoren aanleiding in dit geval overwegend gewicht toe te kennen aan de omstandigheid dat de grootte van de kans op verwezenlijking van een treinongeval ten gevolge van de kuil in de weg vrijwel nihil was. Dat de kans op een treinongeval nagenoeg afwezig was, licht de rechtbank als volgt toe. Zoals hiervoor in r.o. 4.6 is overwogen, moeten weggebruikers zoals [naam 1] er bij de door hen normaal in acht te nemen omzichtigheid rekening mee houden dat wegen niet steeds in perfecte staat verkeren. Verder is van belang dat weggebruikers een spoorwegovergang alleen mogen opgaan, als zij direct kunnen doorgaan en de overweg geheel kunnen vrijmaken, zie artikel 15a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De door een bestuurder normaal in acht te nemen omzichtigheid brengt bij een spoorwegovergang daarom in het algemeen mee dat de bestuurder moet kijken voordat hij de spoorwegovergang opgaat. Dat geldt in het bijzonder als sprake is van een onbewaakte spoorwegovergang als de onderhavige. Bij opstalaansprakelijkheid van wegbeheerders wordt in de jurisprudentie anderzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat niet alle verkeersdeelnemers bij het gebruik van de weg steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Dat gezichtspunt verandert de uitkomst echter niet. Het zicht op het spoor was vanaf de spoorwegovergang over een afstand van ongeveer 500 meter onbelemmerd. Uit de omstandigheid dat er tussen het moment waarop de aankomende trein vanaf de spoorwegovergang zichtbaar werd en het moment waarop de trein de spoorwegovergang bereikte ten minste twaalf seconden verstreken, volgt dat bestuurders in algemene zin ruimschoots de tijd hadden om veilig over te steken en, indien zij op enigerlei wijze waren gehinderd door de kuil, hun aandacht weer op naderend treinverkeer te richten. Bij deze stand van zaken was de kans op verwezenlijking van een treinongeval ten gevolge van de kuil in de weg zo gering, dat niet kan worden geconcludeerd dat de weg niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden uit het oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mocht stellen. Ook als de Gemeente bekend was met de kuil in de weg (wat [eiser 1] stelt maar de Gemeente betwist), kan daarom niet tot aansprakelijkheid van de Gemeente op de voet van artikel 6:174 BW worden geconcludeerd. Dat de CROW-richtlijn in andere richting wijst, doet aan deze slotsom niet af. Dat geldt eveneens voor de omstandigheden dat de kuil ná het ongeval deels is gedicht (door wie en in wiens opdracht is niet komen vast te staan) en dat de Gemeente nadien paaltjes heeft geplaatst om de overweg voor gemotoriseerd verkeer af te sluiten.
De stelling van [eiser 1] dat de spoorwegovergang als zodanig, derhalve ook afgezien van de aanwezigheid van de kuil, een gevaarzettend gebrek vormt, vanwege
het gevaar dat inherent is aan een onbewaakte overweg, het intensieve gebruik van deze overweg en de omstandigheid dat het wegdek van [plaats] ten opzichte van de spoorwegovergang in een hellingshoek ligt, onderschrijft de rechtbank evenmin. Onvoldoende is dat door de toestand waarin de opstal verkeerde, de kans op letsel of zaaksbeschadiging is verhoogd. Artikel 6:174 BW is alleen van toepassing als de toestand van de opstal gebrekkig was (Parl. Gesch. Boek 6 BW (TM), p. 755), wat niet is komen vast te staan. Op dezelfde grond faalt de stelling van [eiser 1] dat de inrichting van [plaats] tekortschoot, omdat er geen parkeergelegenheid en/of parkeerlus was bij het sportterrein aan [plaats] vóór de overweg, alsmede omdat de bebording nabij de overweg ondeugdelijk en tegenstrijdig was.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op:
griffierecht: € 3.715,00
salaris advocaat: € 5.160.00 (2 punten x tarief € 2.580,00)
Totaal: € 8.875,00.
5 De beslissing
De rechtbank
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, mr. J.F. Aalders en mr. M.M. Korsten – Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.
Publicatie datum: 3 februari 2014 15:11:42
Bron: Bekijk